In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de beoordeling van de hoogte van bestuurlijke boetes die zijn opgelegd aan een transportondernemer, belanghebbende, voor het niet tijdig voldoen van de belasting zware motorrijtuigen (BZM) bij het gebruik van de autosnelweg. De inspecteur had veertig naheffingsaanslagen opgelegd, elk ter hoogte van € 8, en daarnaast boetebeschikkingen van € 246 per naheffingsaanslag. De Rechtbank had de boetes verlaagd tot € 100 per boetebeschikking, waarna de inspecteur in hoger beroep ging.
Het Gerechtshof oordeelde dat de inspecteur terecht veertig boetebeschikkingen had opgelegd, maar dat de hoogte van de boetes in dit geval niet passend was. Het Hof heeft vastgesteld dat de verzuimen van belanghebbende voortkwamen uit een fout van een werknemer en dat belanghebbende had geprobeerd de verschuldigde BZM tijdig te voldoen. Het Hof heeft de boetes verder verlaagd tot een totaal van € 160 per zwaar motorrijtuig, waarbij het aantal verzuimen per voertuig in aanmerking werd genomen.
In cassatie heeft de Hoge Raad bevestigd dat de hogerberoepsrechter de strafmaat kan verlagen, ook als de belastingplichtige geen hoger beroep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof de feiten en omstandigheden van de zaak correct heeft gewogen en dat de uitspraak van het Hof niet in strijd is met het recht. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van belanghebbende.