Uitspraak
Procesverloop
Overwegingen
De uitspraak van 24 augustus 2015 is gedaan, nadat het Gerecht op 20 april 2015 in de zaak tussenuitspraak had gedaan. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 28 juni 2013; ECLI:NL:OGHACMB:2013:53), voorziet de Lar echter niet in de mogelijkheid van het doen van tussenuitspraken. Het hoger beroep is reeds om deze reden gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Aan een beoordeling van de hoger beroepsgronden komt het Hof niet toe.
Ingevolge het tweede lid wordt het territoriale toepassingsgebied van de Verdragen omschreven in artikel 355 van het VWEU.
Ingevolge artikel 198 komen de lidstaten overeen de in bijlage II vermelde niet-Europese landen en gebieden die bijzondere betrekkingen onderhouden met Denemarken, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, te associëren met de Unie. Het doel van de associatie is het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling der landen en gebieden en de totstandbrenging van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Unie in haar geheel. Overeenkomstig de in de preambule neergelegde beginselen moet de associatie in de eerste plaats de mogelijkheid scheppen de belangen en de voorspoed van de inwoners van die landen en gebieden te bevorderen, teneinde hen te brengen tot de economische, sociale en culturele ontwikkeling die zij verwachten, aldus die bepaling.
Ingevolge artikel 199, aanhef en onder 5 wordt in de betrekkingen tussen de lidstaten en de landen en gebieden het recht van vestiging van de onderdanen en rechtspersonen op voet van non-discriminatie geregeld overeenkomstig de bepalingen en met toepassing van de procedures, bepaald in het hoofdstuk betreffende het recht van vestiging, behoudens de krachtens artikel 203 vastgestelde bijzondere bepalingen.
Ingevolge artikel 202 zal, behoudens de bepalingen betreffende volksgezondheid, de openbare veiligheid en de openbare orde, het vrije verkeer van werknemers uit de landen en gebieden binnen de lidstaten en van werknemers uit de lidstaten binnen de landen en gebieden onder volgens artikel 203 vastgestelde instrumenten vallen.
Ingevolge artikel 203 stelt de Raad op basis van de in het kader van de associatie van de landen en gebieden met de Unie bereikte resultaten en van de in de Verdragen neergelegde beginselen met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie de bepalingen vast betreffende de wijze van toepassing en de procedure van de associatie van de landen en gebieden met de Unie anderzijds. Wanneer de bepalingen door de Raad volgens een bijzondere wetgevingsprocedure worden vastgesteld, besluit hij met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement.
Ingevolge artikel 355, aanhef en onder 2 vormen de landen en gebieden overzee, waarvan de lijst als bijlage II is aangehecht, het onderwerp van de bijzondere associatieregeling, omschreven in het vierde deel. Sint Maarten is in die bijlage II vermeld.
a. […];
b. de autoriteiten van de LGO vennootschappen, onderdanen en ondernemingen uit de lidstaten op een niet minder gunstige wijze behandelen dan vennootschappen, onderdanen en ondernemingen uit derde landen en passen ten aanzien van vennootschappen en ondernemingen uit en onderdanen van de lidstaten geen discriminatie toe.
(a) ten einde handel te drijven tussen de grondgebieden van de twee Partijen en zich bezig te houden met daarmede samenhangende of in verband staande werkzaamheden op handelsgebied;
(b) ten einde de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin zij een aanzienlijk kapitaal hebben belegd of waarin zij daadwerkelijk bezig zijn zulks te doen, te ontwikkelen en te leiden; en
(c) voor andere doeleinden met inachtneming van de wetten met betrekking tot de toelating en het verblijf van vreemdelingen.
Ingevolge het vierde lid laten de bepalingen van dit artikel het recht van ieder der Partijen om maatregelen toe te passen, welke noodzakelijk zijn ter handhaving van de openbare orde en ter bescherming van de volksgezondheid, de goede zeden en de veiligheid, onverlet.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef, en onder f, hebben van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten de meerderjarige Nederlanders, niet genoemd in artikel 1, die ten genoege van de Minister van Justitie, aantonen dat zij beschikken over:
1o een verklaring van goed gedrag gedurende de laatste vijf jaar, afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor hun aankomst in Sint Maarten of een schriftelijke verklaring waaruit genoegzaam van hun gedrag blijkt;
2o huisvesting en voldoende middelen van bestaan om in hun levensonderhoud te voorzien overeenkomstig bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nader te stellen regels.
Aldus heeft zij bij haar aanvraag niet gesteld en aangetoond dat het verzoek ziet op toelating voor de vestiging als zelfstandige, dan wel de oprichting en beheer van een onderneming. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de overgelegde stukken valt af te leiden dat [belanghebbende] als bestuurder in loondienst van de desbetreffende vennootschap werkzaam zal zijn, niet dat zij daarvan tevens enig aandeelhouder is. De minister heeft dan ook niet door [belanghebbende] gesteld en aangetoond hoeven achten dat zij de directeurswerkzaamheden niet als werknemer uitoefent, maar “anders dan in loondienst”, als bedoeld in artikel 49 van het VWEU (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 juni 1996, C-107/94, Asscher, punt 26) en hij heeft dan ook niet in strijd met artikel 45, tweede lid, aanhef en onder b, van het LGO-besluit (oud) gehandeld door niet te verklaren dat [belanghebbende] van rechtswege toelating heeft.
Het betoog faalt ook voor het overige.
Beslissing
gegrond;
ongegrond.
de griffier,
voor deze,