ECLI:NL:OGEAM:2024:7

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
SXM202200691 en SXM202200692
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing over huuropbrengsten uit onverdeelde nalatenschap

In deze zaak is het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 15 maart 2024 uitspraak gedaan over de heffing van inkomstenbelasting over huuropbrengsten van een onverdeelde boedel. Belanghebbende, die gerechtigd is tot de nalatenschap van zijn moeder, was in geschil met de Inspecteur der Belastingen over de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2017 en 2018. De Inspecteur had de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding, maar het Gerecht oordeelde dat belanghebbende de aanslagen niet tijdig had ontvangen, waardoor zijn bezwaar ontvankelijk werd verklaard.

Het Gerecht overwoog dat volgens artikel 4 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting de opbrengsten uit onroerende goederen belast zijn bij degene die deze opbrengsten heeft genoten. Tijdens de zittingen werd vastgesteld dat de onroerende goederen die tot de nalatenschap behoren, verhuurd zijn en dat belanghebbende als erfgenaam gerechtigd is tot de huuropbrengsten. Het Gerecht concludeerde dat belanghebbende voor de huuropbrengsten uit de onverdeelde boedel belastingplichtig is, en dat de Inspecteur de aanslagen voor 2017 en 2018 terecht had opgelegd.

De uitspraak leidde tot de conclusie dat het beroep van belanghebbende gegrond was op formele gronden, en het Gerecht vernietigde de uitspraken op bezwaar, verklaarde het bezwaar ontvankelijk, handhaafde de aanslagen en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende. Tevens werd het betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 15 maart 2024
BBZ nrs. SXM202200691 en SXM202200692
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], wonende te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 11 september 2020 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 141.191, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 7.943.
1.2
Aan belanghebbende is op 11 september 2020 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 132.804, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 7.536.
1.3
Belanghebbende heeft op 17 december 2020 tegen de aanslagen inkomstenbelasting bezwaar gemaakt.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 1 april 2022 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft op 1 juni 2022 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
De Inspecteur heeft op 22 augustus 2022 een verweerschrift ingediend.
1.7
Partijen zijn op 14 oktober 2022 uitgenodigd voor de zitting van 24 november 2022. Op verzoek van belanghebbende is uitstel van de mondelinge behandeling verleend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2023 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. Het onderzoek is gesloten. Met partijen is afgesproken dat belanghebbende de stukken die hij op de zitting heeft ingebracht na de zitting naar de wederpartij zal sturen. De stukken zijn op 20 april 2023 naar de Inspecteur verzonden.
1.9
De Inspecteur heeft op 2 mei 2023 schriftelijk hierop gereageerd.
1.1
Het Gerecht heeft op 3 mei 2023 het onderzoek heropend. Aan belanghebbende is de gelegenheid geboden om op het geschrift van de Inspecteur te reageren. Belanghebbende heeft op 13 juni 2023 gereageerd en te kennen gegeven een nadere mondelinge behandeling te wensen.
1.11
De tweede zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2023 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. Het onderzoek is gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam bij de ‘[X]’ van het Land Sint Maarten.
2.2
Belanghebbende heeft op 30 juli 2018 aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 141.191. In de aangifte zijn opbrengsten uit onroerende goederen ten bedrage van NAf 33.322 aangegeven.
2.3
Belanghebbende heeft op 9 april 2019 aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2018 gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 99.480,25. In deze aangifte heeft belanghebbende geen opbrengsten uit onroerende goederen aangegeven.
2.4
De Inspecteur heeft de aanslag (11 september 2020) voor het jaar 2017 overeenkomstig de aangifte opgelegd. Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting 2018 (11 september 2020) is de Inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte en heeft een bijtelling toegepast van NAf 33.322 voor (niet aangegeven) huuropbrengsten uit onroerende goederen.
2.5
Belanghebbende heeft op 21 december 2020 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen door het indienen van herziene aangiften voor deze jaren. In de herziene aangiften heeft belanghebbende vermeld dat in de aangifte voor het jaar 2017 foutief opbrengsten uit onroerende goederen zijn aangegeven.
2.6
De wijlen moeder van belanghebbende bezat onroerende goederen gelegen aan de Franse kant van Sint-Maarten. Deze onroerende goederen behoren tot de onverdeelde nalatenschap van de moeder. Belanghebbende is deelgerechtigde tot de onverdeelde nalatenschap. Deze onroerende goederen worden in de onderhavige jaren 2017 en 2018 verhuurd. In haar e-mailbericht van 11 juli 2022 over de onderhavige aanslagen voor de jaren 2017 en 2018 heeft de gemachtigde van belanghebbende het volgende geschreven aan de Inspecteur:
“ (…) en die correctie voor onroerend goed van zijn moeder kan in mijn opinie niet gebruikt worden als zijn inkomen. De gelden behoren toe aan de nog onverdeelde nalatenschap en werd ten onrechte als inkomen van Carter gekwalificeerd omdat hij kennelijk de verzekering al die jaren heeft betaald.”
2.7
Tot de gedingstukken behoort een leningsovereenkomst van 16 september 2013 tussen belanghebbende en de [Bank] ten bedrage van US$ 67.118 en NAf 231.415. Ten behoeve van deze bank is op onroerende goederen die tot de voormelde onverdeelde nalatenschap behoren, recht van hypotheek gevestigd tot zekerheid van nakoming door belanghebbende van zijn verplichtingen uit de leningsovereenkomst. In de leningsovereenkomst is onder andere de volgende voorwaarde opgenomen:
“Special Conditions
Annual reporting of rent roll and submission of copies of new and renewed lease/rental agreements”.
2.8
In zijn brief van 3 januari 2022 aan de Inspecteur heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [T] over de aanslagen voor de jaren 2017 en 2018 te kennen gegeven dat belanghebbende onroerend goed heeft aan de Franse kant van Sint-Maarten en de Inspecteur verzocht om voor het inkomen verkregen uit de onroerende goederen een lager tarief (10%) aan inkomstenbelasting toe te passen.
2.9
In een brief van 4 mei 2023 aan belanghebbende heeft deze gemachtigde – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Het betreft het schrijven d.d. 3 januari 2022, en gericht tegen de inspecteur der belastingen op Sint Maarten.
Abusievelijk ben ik er van uit gegaan dat u over onroerend in het franse gedeelte van Sint Maarten beschikt”.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of belanghebbendes bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Daarnaast is in geschil of de aanslagen inkomstenbelasting naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of huuropbrengsten van de onverdeelde boedel, in de heffing van belanghebbende moeten worden betrokken.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
De Inspecteur heeft belanghebbendes bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het beroep te komen, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes bezwaren te beoordelen.
4.2
In artikel 29, lid 1, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bezwaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.3
De onderhavige aanslagbiljetten hebben als dagtekening 11 september 2020. De bezwaarschriften zijn op 17 december 2020 ingediend, dat is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden.
4.4
Belanghebbende heeft betoogd dat hij de belastingaanslagen met dagtekening 11 september 2020 nimmer heeft ontvangen en dat hij pas met de aanslagen bekend is geworden door een ‘reminder’ van de Ontvanger op 16 december 2020.
4.5
In hetgeen belanghebbende heeft verklaard ligt de betwisting van de tijdige verzending van de aanslagbiljetten besloten (HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102). Dit betekent dat aangenomen moet worden dat belanghebbende heeft betwist dat de Inspecteur de aanslagbiljetten tijdig naar hem heeft verzonden, ook zonder dat hij expliciet melding maakt van die stelling. In dat geval moet de Inspecteur aannemelijk maken dat de belastingaanslagen wel tijdig en rechtsgeldig aan belanghebbende zijn verstuurd (vgl. HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB8440).
4.6
De Inspecteur heeft in dat verband niets aangevoerd. De Inspecteur heeft aldus, tegenover de betwisting van belanghebbende, de (tijdige) verzending van de aanslagen niet aannemelijk gemaakt. De conclusie is dan dat aangenomen moet worden dat belanghebbende ten tijde van het indienen van het bezwaar de aanslagen nog niet onder ogen had gekregen. Dit betekent dat belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar moet worden verklaard. Reeds om deze reden is het beroep gegrond.
Inhoudelijk
4.7
Ingevolge artikel 4 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting zijn opbrengsten uit onroerende goederen belast bij degene die deze opbrengsten heeft genoten. In het geval van een onverdeelde nalatenschap met onroerende goederen worden de opbrengsten van deze onroerende goederen belast bij gerechtigden tot de nalatenschap (erfgenamen).
4.8
Pas tijdens de tweede zitting is – mede naar aanleiding van het overgelegde e-mailbericht van 11 juli 2022 – komen vast te staan dat de onroerende goederen die tot de nalatenschap behoren zijn verhuurd en dat belanghebbende als erfgenaam tot deze opbrengsten is gerechtigd. Dit betekent dat belanghebbende voor de aan hem toekomende huuropbrengsten uit de onverdeelde boedel belast is met inkomstenbelasting. Het Gerecht merkt in dit verband op dat gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor de huuropbrengsten gelegen in het Franse gedeelte van Sint-Maarten ook aldaar belasting heeft betaald. Belanghebbende komt daarom niet in aanmerking voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op basis van het intern beleid van de Inspecteur van 30 oktober 2015, het memorandum ‘Verrekening buitenlands inkomen’ en jurisprudentie van het Gerecht (GEA, Sint Maarten 10 oktober 2018, ECLI:NL:OGEAM:2018:97).
Jaar 2017
4.9
De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag aan huurinkomsten van onroerend goed ten bedrage van NAf 33.322 per abuis in de aangifte is opgegeven.
4.1
Als een belastingplichtige bezwaar maakt tegen een aanslag die conform zijn aangifte is opgelegd, dan rust op hem de bewijslast (HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:847; GEA Sint Maarten 10 oktober 2018, ECLI:NL:OGEAM:2018:97). Van de Inspecteur kan immers niet het bewijs worden verlangd dat de aangifte juist was.
4.11
Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag onjuist is. Dat de onroerende goederen in het kadaster geregistreerd zijn op de naam van zijn moeder en dat de goederen tot een onverdeelde boedel behoren betekent niet dat hij niet belast is voor de opbrengsten. Het overige dat belanghebbende heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. In dit verband wordt nog gewezen op het e-mailbericht van 11 juli 2022 van de gemachtigde van belanghebbende (zie 2.6), de brief van de toenmalige gemachtigde van belanghebbende (zie 2.8) alsmede de voorwaarden bij de leningsovereenkomst over de opgave van huuropbrengsten (zie 2.7), die tezamen bezien leiden tot de conclusie dat belanghebbende de aangegeven huuropbrengsten wel heeft genoten. Hierbij wordt nog opgemerkt dat uit de brief van 4 mei 2023 (zie 2.9) niet volgt dat de voormalige gemachtigde terugkomt op zijn eerdere brief waarin staat dat belanghebbende huuropbrengsten heeft genoten uit onroerende goederen.
Jaar 2018
4.12
Voor het jaar 2018 geldt het volgende. De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting 2018 afgeweken van de ingediende aangifte en heeft een bijtelling van NAf 33.322 toegepast voor niet aangegeven huuropbrengsten. De Inspecteur heeft in de regel de bewijslast voor de feiten die tot een verhoging van de verschuldigde belasting leiden.
4.13
De omstandigheid dat belanghebbende als erfgenaam gerechtigd is tot huuropbrengsten van onroerende goederen die tot de nalatenschap behoren leiden tot het vermoeden dat hij ook in het jaar 2018 huuropbrengsten heeft genoten. Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd dit vermoeden niet weten te ontzenuwen.
4.14
De Inspecteur heeft bij gebrek aan feitelijke gegevens huuropbrengsten in aanmerking genomen voor een bedrag van NAf 33.322 – gelijk aan het bedrag dat in het jaar 2017 is aangegeven - en daarbij rekening gehouden met rente en kosten. De zuivere opbrengsten uit onroerend goed is bepaald op NAf 17.712. Naar het oordeel van het Gerecht is de correctie niet onredelijk of willekeurig vastgesteld.
Slotsom
4.15
Het beroep is op formele gronden, gegrond (zie 4.6)

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (hierna: LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting (eerste zitting en nadere zitting), waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspaken op bezwaar;
- verklaart het bezwaar ontvankelijk;
- handhaaft de aanslagen;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.750; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 15 maart 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.