ECLI:NL:OGEAM:2024:31

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
BBZ nrs. SXM202300802, SXM202300803, SXM202300841 t/m SXM202300847
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. P.A.M. Pijnenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaren tegen naheffingsaanslagen en boetes in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 26 juli 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van bezwaren van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen en boetes voor de jaren 2008 tot en met 2011. Belanghebbende betoogde dat hij de naheffingsaanslagen en boetes pas half februari 2014 had ontvangen door gebrekkige postbezorging. De Inspecteur kon niet aannemelijk maken dat de aanslagbiljetten tijdig waren verzonden. Hierdoor werd vastgesteld dat de bezwaartermijn pas begon te lopen op het moment dat belanghebbende de aanslagen onder ogen kreeg. Belanghebbende diende binnen de wettelijke termijn van twee maanden bezwaar in, waardoor hij ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en boetes voor de jaren 2008 tot en met 2011.

Voor de naheffingsaanslag BBO 2013 oordeelde het Gerecht echter dat belanghebbende niet-ontvankelijk was in zijn bezwaar, omdat dit buiten de wettelijke termijn was ingediend zonder verschoonbare omstandigheden. Het Gerecht heeft de zaak terugverwezen naar de Inspecteur om opnieuw uitspraak te doen op de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en boetes voor de jaren 2008 tot en met 2011, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 26 juli 2024
BBZ nrs. SXM202300802, SXM202300803, SXM202300841 t/m SXM202300847
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 31 december 2013 naheffingsaanslagen winstbelasting (hierna: WB) en belasting op bedrijfsomzetten (hierna: BBO) over de jaren 2008 t/m 2011 opgelegd. Daarbij zijn vergrijpboetes wegens het te weinig betalen van belasting opgelegd.
1.2
Aan belanghebbende is op 12 juni 2015 een naheffingsaanslag BBO over het jaar 2013 opgelegd.
1.3
Belanghebbende heeft op 13 maart 2014 tegen de naheffingsaanslagen en vergrijpboetes WB en BBO 2008 t/m 2011 en op 19 augustus 2015 tegen de naheffingsaanslag BBO 2013 bezwaar gemaakt.
1.4
Belanghebbende heeft op 29 juli 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaren. Dit beroep is bij uitspraak van dit Gerecht van 7 september 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
1.5
Tegen de uitspraak van het Gerecht van 7 september 2022 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 28 juni 2023 (ECLI:NL:OGHACMB:2023:103) ongegrond verklaard en de uitspraak van het Gerecht bevestigd.
1.6
De Inspecteur heeft op 7 juni 2023 (alsnog) uitspraken gedaan op de in 1.3 genoemde bezwaren en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.7
Belanghebbende heeft op 12 juli 2023 tegen de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 200.
1.8
De Inspecteur heeft op 28 maart 2024 verweerschriften ingediend.
1.9
Belanghebbende heeft op 15 april 2024 een conclusie van repliek ingediend.
1.1
De Inspecteur heeft de in 1.3 genoemde bezwaren mede aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering en hier op 22 mei 2024 op beslist. De Inspecteur heeft de boetes bij de naheffingsaanslagen BBO 2008 t/m 2010 voor zover die naar een hoger bedrag waren opgelegd verminderd tot 25%. De naheffingsaanslagen en overige opgelegde boetes zijn gehandhaafd.
1.11
Belanghebbende heeft op 23 mei 2024, 5 juni 2024 en 6 juni 2024 nadere stukken ingediend.
1.12
De zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2024 te Philipsburg. Namens belanghebbende is verschenen [A] en [B] (stagiair), verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D].

2.GESCHIL

2.1
In geschil is of de Inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en voert daartoe aan dat zij de naheffingsaanslagen en boetes WB en BBO over de jaren 2008 t/m 2011 pas na de dagtekening onder ogen heeft gekregen en ervan uit moet worden gegaan dat de bezwaartermijn van twee maanden vanaf dat moment begint te lopen. De Inspecteur beantwoordt voornoemde vraag bevestigend en stelt dat op het moment dat belanghebbende voornoemde naheffingsaanslagen en boetes onder ogen heeft gekregen nog een bezwaartermijn van twee weken resteerde waarbinnen belanghebbende tijdig een (pro forma) bezwaarschrift had kunnen indienen. De bezwaren zijn dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de Inspecteur.

3.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaren

3.1
In artikel 29, lid 1, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
Naheffingsaanslagen en boetes WB en BBO 2008 t/m 2011
3.2
De aanslagbiljetten met naheffingsaanslagen en WB en BBO over de jaren 2008 t/m 2011 en de daarbij horende boetes hebben als dagtekening 31 december 2013.
3.3
De bezwaarschriften zijn op 13 maart 2014 door de Inspecteur ontvangen. Dat is buiten de in 3.1 genoemde wettelijke termijn van twee maanden.
3.4
Belanghebbende heeft betoogd de zij de aanslagbiljetten met naheffingsaanslagen WB en BBO over de jaren 2008 t/m 2011 en de daarbij horende boetes vanwege de gebrekkige postbezorging op Sint Maarten pas half februari 2014 heeft ontvangen.
3.5
In hetgeen belanghebbende heeft verklaard ligt de betwisting van de tijdige verzending van de aanslagbiljetten besloten (HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102). Dit betekent dat aangenomen moet worden dat belanghebbende heeft betwist dat de Inspecteur de aanslagbiljetten tijdig naar haar heeft verzonden, ook zonder dat zij expliciet melding maakt van die stelling. In dat geval moet de Inspecteur aannemelijk maken dat de aanslagbiljetten wel tijdig en rechtsgeldig aan belanghebbende zijn verstuurd (vgl. HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB8440).
3.6
De Inspecteur heeft in dat verband niets aangevoerd. De Inspecteur heeft aldus, tegenover de betwisting van belanghebbende, de tijdige verzending van de aanslagbiljetten niet aannemelijk gemaakt. De conclusie is dan dat de bezwaartermijn is aangevangen op het tijdstip dat belanghebbende de naheffingsaanslagen en boetes onder ogen heeft gekregen (HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960). Er vanuit wordt gegaan dat dit half februari 2014 is geweest. Belanghebbende heeft vervolgens binnen twee maanden, op 13 maart 2014, bezwaarschriften ingediend. Dit betekent dat belanghebbende inzake de bezwaren gericht tegen de naheffingsaanslagen en boetes WB en BBO over de jaren 2008 t/m 2011 ontvankelijk moet worden verklaard.
Naheffingsaanslag BBO 2013
3.7
Het aanslagbiljet met naheffingsaanslag BBO over het jaar 2013 en de daarbij horende boete heeft als dagtekening 12 juni 2015.
3.8
Het bezwaarschrift is op 19 augustus 2015 door de Inspecteur ontvangen. Dat is buiten de wettelijke termijn van twee maanden. Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. De Inspecteur heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
3.9
Uit het voorgaande volgt dat de Inspecteur de bezwaren gericht tegen de naheffingsaanslagen en boetes WB en BBO over de jaren 2008 t/m 2011 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.1
Het Gerecht zal niet inhoudelijk op de zaken beslissen, maar de zaken terugwijzen naar de Inspecteur om met inachtneming van de ontvankelijkheid van voornoemde bezwaren opnieuw uitspraak te doen. Reden daarvoor is dat belanghebbende expliciet om terugwijzing naar de Inspecteur heeft verzocht en de Inspecteur in het verweerschrift geen inhoudelijke reactie heeft gegeven. Het Gerecht beschikt dan ook over onvoldoende informatie om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Uit het oogpunt van rechtsbescherming zal het Gerecht de Inspecteur opdragen om binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak en met inachtneming daarvan op de bezwaren te beslissen. Het Gerecht heeft daarbij oog voor hetgeen door de gemachtigde van belanghebbende ter zitting is aangevoerd, namelijk dat de zaken erg lang liggen en belanghebbende al langere tijd op een (inhoudelijke) behandeling van haar bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en boetes WB en BBO 2008 t/m 2011 heeft moeten wachten.

4.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

4.1
Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding van de in bezwaar- en beroepsfase gemaakte kosten, omdat zij door de handelwijze van de inspecteur gedwongen is gerechtelijke procedures in te stellen om tot een (inhoudelijke) behandeling van haar bezwaren door de Inspecteur te komen en hierdoor extra advieskosten zijn gemaakt. Belanghebbende heeft verzocht om een integrale (proces)kostenvergoeding ten bedrage van (afgerond) USD 25.000.
4.2
Het Gerecht merkt allereerst op dat voor een vergoeding van kosten voor bezwaar in dit stadium van de procedure geen plaats is, omdat teruggewezen wordt en de bezwaarprocedure daarmee nog niet is afgerond.
4.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (hierna: LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
4.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 875 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700 en wegingsfactor 0,5 (bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard)).
4.6
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Van bijzondere omstandigheden is sprake in het geval de Inspecteur het verwijt treft dat hij een beschikking of uitspraak geeft of doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat de beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden, dan wel de Inspecteur in verregaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld jegens belanghebbende.
4.7
Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door haar gemaakte kosten van rechtsbijstand. Alhoewel belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en boetes WB en BBO over de jaren 2008 t/m 2011 is van bijzondere omstandigheden als hiervoor genoemd geen sprake. Ten overvloede merkt het Gerecht op dat veel van de gemaakte kosten, mede gelet op de omvang daarvan, zullen zien op het inhoudelijk geschil waaraan in de onderhavige procedure niet wordt toegekomen in verband met de terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur.
4.8
De Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 200 aan belanghebbende te vergoeden.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslagen en boetes WB en BBO 2008 t/m 2011 gegrond en inzake de naheffingsaanslag en boete BBO 2013 ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de naheffingsaanslagen en boetes WB en BBO 2008 t/m 2011;
  • wijst de zaak, voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslagen en boetes WB en BBO 2008 t/m 2011 terug naar de Inspecteur om met inachtneming van deze uitspraak binnen drie maanden na dagtekening uitspraken op bezwaar te doen;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 875; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 200 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en is uitgesproken op 26 juli 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.