ECLI:NL:OGHACMB:2023:103

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
SXM2022H00136 en SXM2021H00190 tot en met SXM221H00201
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet tijdig beslissen op bezwaar door de Inspecteur der belastingen

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar door de Inspecteur der belastingen. De belanghebbende, gevestigd te Sint Maarten, had eerder bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen winstbelasting en belasting op bedrijfsomzetten, maar het Gerecht in eerste aanleg had het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De belanghebbende stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die deze termijnoverschrijding rechtvaardigden, maar het Hof oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de niet-ontvankelijkheid te rechtvaardigen. Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en benadrukte dat de Inspecteur wel verplicht is om uitspraak te doen op de bezwaren, ook al is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur had toegezegd binnen zes weken na de zitting uitspraak te doen op de bezwaren, wat het Hof als een positieve ontwikkeling beschouwde. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond was en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

Uitspraak
SXM2022H00136 en SXM2021H00190 tot en met SXM221H00201
Datum uitspraak: 28 juni 2023
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],gevestigd te Sint Maarten, belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van
7 september 2022 in de zaak met BBZ nrs. SXM202100978 en SXM202101623 tot en met SXM202101633 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
Inspecteur der belastingen,
zetelend in Sint Maarten,
betreffende de hierna te vermelden aanslagen.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn op 31 december 2013 naheffingsaanslagen winstbelasting (hierna: WB) en belasting op bedrijfsomzetten (hierna: BBO) over de jaren 2008 t/m 2011 opgelegd. Daarbij zijn vergrijpboetes wegens het te weinig betalen van belasting opgelegd.
1.2.
Aan belanghebbende is op 12 juni 2015 een naheffingsaanslag BBO over het jaar 2013 opgelegd.
1.3.
Belanghebbende heeft op respectievelijk 13 maart 2014 (WB en BBO 2008 tot en met 2011) en 19 augustus 2015 (BBO 2013) tegen de naheffingsaanslagen en boetes bezwaar gemaakt.
1.4.
Belanghebbende heeft op 29 juli 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5.
Het Gerecht heeft in haar uitspraak van 7 september 2022 het beroep wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende op 1 november 2022 hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft op 11 april 2023 een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend.
1.7.
De zitting heeft plaatsgehad op 30 mei 2023 te Philipsburg. Op de zitting is namens belanghebbende [A], verbonden aan [Q], verschenen. Namens de Inspecteur zijn [B] en [C] verschenen.
1.8.
Aan het einde van de zitting is het onderzoek gesloten.

2.Geschil in hoger beroep

2.1.
In geschil is of het Gerecht terecht het beroep van belanghebbende inzake het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend.
2.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

3.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“Beroep niet tijdig beslissen op bezwaar
2.1
De bezwaarschriften tegen de naheffingsaanslagen WB en BBO en de daarbij horende boetes over de jaren 2008 t/m 2011 zijn op 13 maart 2014 door de Inspecteur ontvangen. Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag BBO 2013 is op 19 augustus 2015 door de Inspecteur ontvangen.
2.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op respectievelijk 13 december 2014 (WB en BBO 2008 t/m 2011) en 19 mei 2016 (BBO 2013). een uitspraak heeft gedaan.
2.3
Ingevolge artikel 31, aanhef en onder a, ALL kan binnen twaalf maanden na het verstrijken van de hiervoor vermelde termijn van negen maanden, in dit geval dus uiterlijk op respectievelijk 13 december 2015 (WB en BBO 2008 t/m 2011) en 19 mei 2017 (BBO 2013), beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
2.4
Belanghebbende heeft op 29 juli 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Dit beroep is dus te laat ingediend.
2.5
Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, lid 4, Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden.
2.6
Belanghebbende beroept zich op een verschoonbare termijnoverschrijding en stelt dat zij niet eerder in beroep is gekomen omdat bij de afwikkeling van het BAB-rapport fouten zijn gemaakt waarover eerst duidelijkheid moet worden gecreëerd. Belanghebbende stelt dat het onduidelijk was op welke punten zij bezwaar of beroep had moeten aantekenen.
2.7
Hierin ziet het Gerecht geen bijzondere omstandigheid die een overschrijding van de beroepstermijn rechtvaardigt. Al wat belanghebbende hierover verder nog heeft aangevoerd leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel. Het beroep niet tijdig beslissen op bezwaar is niet-ontvankelijk.
Afspraak
2.8
Ter zitting hebben partijen de afspraak gemaakt dat de Inspecteur in de week van 12 september 2022 nadere informatie aan belanghebbende stuurt. Ook wordt in deze week een datum afgesproken waarop partijen samen komen om de afwikkeling van onderhavige zaken te bespreken.”

4.Gronden

4.1.
In hoger beroep brengt belanghebbende naar voren dat het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dat voorts de Inspecteur, in weerwil van de gemaakte afspraken, nog steeds geen uitspraken op bezwaar heeft genomen en dus niet over is gegaan tot afwikkeling van de onderhavige zaken. Volgens belanghebbende is deze kwalijke werkwijze van de Inspecteur ook bij andere belastingplichtigen aan de orde.
4.2.
Het Gerecht heeft terecht en op de juiste gronden overwogen dat de beroepen tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar te laat zijn ingediend (zie rechtsoverwegingen 2.1 en 2.4). Het Hof maakt deze overwegingen tot de zijne.
4.3.
Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, vierde lid, Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden.
4.4.
Belanghebbende beroept zich ook in hoger beroep op een verschoonbare termijnoverschrijding en stelt daartoe dat: “De geschetste gang van zaken maakt dat in de opinie van Belanghebbende sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat Belanghebbende eerst vandaag in beroep komt tegen de fictieve weigering van de Inspecteur.”
Met de geschetste gang van zaken doelt belanghebbende op de omstandigheid dat de Inspecteur nog immer geen uitspraak op bezwaar heeft genomen en dat, in de ogen van belanghebbende, ook in andere zaken verzuimt. Voorts wijst belanghebbende er op dat de Ontvanger de aanslagen is gaan invorderen terwijl er nog geen uitspraak op bezwaar is gedaan.
4.5.
Hierin is evenwel geen bijzondere omstandigheid gelegen aan de zijde van belanghebbende die een overschrijding van de beroepstermijn rechtvaardigt. Ook voor het (door belanghebbende verzochte) onverbindend verklaren van de bepaling van twaalf maanden, zoals genoemd in artikel 31, tweede volzin, van de ALL is geen aanleiding. Al wat belanghebbende verder nog heeft aangevoerd leidt evenmin tot een ander oordeel. De beroepen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar zijn dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.6.
Ter zitting in hoger beroep is met partijen de omstandigheid besproken dat de Inspecteur nog immer geen uitspraken op bezwaar heeft gedaan. In dat verband is partijen voorgehouden dat ook in de situatie waarin een beroep is ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar en dit beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het te laat is ingediend, de Inspecteur niettemin gehouden is om uitspraak te doen op bezwaar en deze op de voorgeschreven wijze bekend te maken aan belanghebbende Immers, de onderhavige procedure ziet slechts op het niet tijdig doen van uitspraak op de bezwaren, wat een procedureel drukmiddel is om de Inspecteur tot beslissen te bewegen. Een dergelijke procedure laat onverlet dat de Inspecteur nog wel uitspraak moet doen op de bezwaren (vgl. HR 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1365). De Inspecteur heeft daarop toegezegd, en het Hof gaat er van uit dat deze toezegging gestand wordt gedaan, dat zij binnen zes weken na de zitting de uitspraken op bezwaar zal doen.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd.

5.Kosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. M.J. Leijdekker en mr. drs. P.J.J. Vonk en, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema-Meijers als griffier.
De beslissing is op 28 juni 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter
Afschriften zijn per post/per e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.