In deze zaak heeft belanghebbende, een vennootschap gevestigd te Sint Maarten, bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag winstbelasting voor het jaar 2017, die was opgelegd wegens het niet of niet tijdig indienen van de aangifte. De naheffingsaanslag bedroeg NAf 100.000 en werd op 4 september 2020 opgelegd. Belanghebbende heeft op 30 september 2020 bezwaar gemaakt en op 10 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar. De Inspecteur heeft op 25 mei 2022 uitspraak gedaan op het bezwaar en de naheffingsaanslag verminderd naar nihil. Hierdoor kwam het belang aan de beroepsprocedure te ontvallen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
De rechter overweegt dat in gevallen waarin het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat de Inspecteur aan de bezwaren van de belanghebbende is tegemoetgekomen, de Inspecteur de proceskosten en het griffierecht dient te vergoeden. In dit geval heeft belanghebbende geen verzoek om kostenvergoeding ingediend in de bezwaarfase, waardoor deze kosten niet vergoed worden. Echter, voor de beroepsfase heeft belanghebbende een factuur van USD 900 overgelegd voor rechtsbijstand, welke door de Inspecteur niet is bestreden. De rechter heeft geoordeeld dat de Inspecteur in deze zaak ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld door pas na lange tijd uitspraak te doen op het bezwaar, wat heeft geleid tot de noodzaak voor belanghebbende om in beroep te komen.
De uitspraak van de rechter op 12 januari 2023 houdt in dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, het verzoek tot vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase wordt afgewezen, maar het verzoek tot vergoeding van de proceskosten in de beroepsfase wordt toegewezen. De Inspecteur wordt veroordeeld tot betaling van USD 900 aan proceskosten en het terugbetalen van het griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende.