ECLI:NL:OGEAM:2022:73

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
SXM202200002 en SXM202200003
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen inkomstenbelasting 2015 en 2016 van belanghebbende en haar echtgenoot

In deze zaak gaat het om de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2015 en 2016 die zijn opgelegd aan belanghebbende, woonachtig te Sint Maarten. De Inspecteur heeft het inkomen uit onroerende goederen van de echtgenoot van belanghebbende bij haar inkomen geteld, wat door belanghebbende wordt betwist. Belanghebbende stelt dat haar echtgenoot niet in Sint Maarten woont en dat de opbrengsten uit onroerende zaken als winst uit onderneming moeten worden gekwalificeerd. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur terecht het inkomen van de echtgenoot bij belanghebbende heeft geteld, op basis van artikel 20 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (LIB). Het Gerecht overweegt dat belanghebbende de meestverdienende partner is en dat de samentelling van de inkomsten uit onroerende zaken rechtmatig is. De stellingen van belanghebbende worden verworpen, en het beroep tegen de aanslagen wordt ongegrond verklaard. Het Gerecht verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar gegrond, maar de bezwaren tegen de aanslagen zelf worden ongegrond verklaard. De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 7 november 2022
BBZ nrs. SXM202200002 en SXM202200003
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], wonende te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 21 december 2020 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 264.967, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 94.964.
1.2
Aan belanghebbende is op 8 februari 2021 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 214.844, resulterend in een te betalen bedrag van NAf 70.786.
1.3
Belanghebbende heeft op respectievelijk 8 februari 2021 (2015) en 19 maart 2021 (2016) tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
1.4
Belanghebbende heeft op 5 januari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 19 april 2022 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 12 augustus 2022 nadere stukken ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2022 te Philipsburg. Namens belanghebbende zijn verschenen [A], verbonden aan [Q], en [B], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur is verschenen [C].
1.8
Belanghebbende heeft na afloop van de zitting op 24 augustus 2022, de door het Gerecht verzochte stukken overgelegd aan het Gerecht en aan de Inspecteur.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is in de onderhavige jaren woonachtig te Sint Maarten. Belanghebbende is gehuwd met [Z].
2.2
Belanghebbende is samen met haar echtgenoot mede-eigenaar van meerdere onroerende zaken. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben daaruit in de jaren 2015 en 2016 de volgende inkomsten genoten:
2015
Belanghebbende
Echtgenoot
Huurinkomsten [A] buildings
NAf 416.499
NAf 416.499
Huurinkomsten [G] building
51.264
-
Totaal
467.763
416.499
2016
Belanghebbende
Echtgenoot
Huurinkomsten [A] buildings
NAf 363.789
NAf 363.789
Huurinkomsten [G] building
51.264
-
Totaal
415.053
363.789
2.3
Belanghebbende heeft in de jaren 2015 en 2016 aangifte gedaan als binnenlands belastingplichtige, haar echtgenoot als buitenlands belastingplichtige. In de aangiften hebben beiden inkomsten uit onroerende zaken aangegeven.
2.4
Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 125.654. Daarbij heeft belanghebbende, met toepassing van artikel 4, lid 3 Landsverordening op de inkomstenbelasting (hierna: LIB), een bedrag aan inkomsten uit onroerende zaken aangegeven van 65% van de huurinkomsten, dat is 65% van NAf 467.763 = NAf 304.046. Daarop heeft zij een bedrag van NAf 166.942 aan hypotheekrente in aftrek gebracht.
2.5
De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag afgeweken van de ingediende aangifte en heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op NAf 264.967. Daarbij heeft hij het deel van de huuropbrengsten van de echtgenoot ad NAf 270.724 (65% x NAf 416.499) bij het inkomen van belanghebbende geteld en daarop de oorspronkelijk aan de echtgenoot toegerekende hypotheekrente van NAf 138.383, in aftrek gebracht. Tevens heeft hij een (niet ter discussie staande) correctie aangebracht op de in de aangifte in aftrek gebrachte AOV/AWW.
2.6
Voor het jaar 2016 heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van NAf 107.390. Daarbij heeft belanghebbende, met toepassing van artikel 4, lid 3 LIB, een bedrag aan inkomsten uit onroerende zaken aangegeven van 65% van de huurinkomsten, dat is 65% van NAf 415.053 = NAf 269.784. Daarop heeft zij een bedrag van NAf 157.677 aan hypotheekrente in aftrek gebracht.
2.7
De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag afgeweken van de ingediende aangifte en heeft het belastbaar inkomen vastgesteld op NAf 214.844. Daarbij heeft hij het deel van de huuropbrengsten van de echtgenoot ad NAf 236.462 (65% x NAf 363.789) bij het inkomen van belanghebbende geteld en daarop de oorspronkelijk aan de echtgenoot toegerekende hypotheekrente van NAf 129.992, in aftrek gebracht. Tevens heeft hij een (niet ter discussie staande) correctie aangebracht op de in de aangifte in aftrek gebrachte verzekeringspremie voor inboedel en aansprakelijkheid.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt (i) dat de echtgenoot van belanghebbende niet in Sint Maarten woont, (ii) dat de Inspecteur de inkomsten uit onroerende goederen van de echtgenoot ten onrechte tot belanghebbendes inkomen heeft gerekend en (iii) dat sprake is van winst uit onderneming met betrekking tot de huuropbrengsten. Belanghebbende concludeert tot een inkomen vóór verliesverrekening van NAf 233.980 (2015) en NAf 193.549 (2016). Als gevolg van verrekening van verliezen uit 2014 is het belastbaar inkomen volgens belanghebbende negatief NAf 5.310 (2015) en negatief NAf 4.669 (2016).
3.3
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt (i) dat belanghebbende en haar echtgenoot beiden in Sint Maarten wonen, (ii) dat het inkomen van de echtgenoot op grond van artikel 20 van de LIB terecht bij belanghebbende in aanmerking is genomen en (iii) dat sprake is van opbrengsten uit onroerend goed zoals blijkt uit de ingediende aangiften. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen op bezwaar

4.1
De bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting 2015 en 2016 zijn op respectievelijk 8 februari 2021 (2015) en 19 maart 2021 (2016) door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening landsbelastingen (hierna: ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op respectievelijk 8 november 2021 (2015) en 19 december 2021 (2016), een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, aanhef en onder a, ALL kan binnen twaalf maanden na het verstrijken van de hiervoor vermelde termijn van negen maanden, in dit geval dus uiterlijk op respectievelijk 8 november 2022 (2015) en 19 december 2022 (2016), beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 5 januari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk.
4.5
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar.
Inhoudelijk
4.6
De hoofdregel in de inkomstenbelasting is dat de inkomsten in aanmerking worden genomen bij degene die ze heeft genoten. In artikel 20 LIB is een uitzondering op die hoofdregel opgenomen. Die uitzondering geldt voor belastingplichtigen die het gehele kalenderjaar gehuwd zijn geweest zonder duurzaam gescheiden te hebben geleefd, en die beiden binnen Sint Maarten woonden (artikel 20, lid 1 LIB). Voor die belastingplichtigen worden de inkomsten van beide partners ingevolge artikel 20 lid 2 LIB samengeteld en in aanmerking genomen bij de meestverdienende partner. Die samentelling geldt echter niet voor persoonlijk inkomen, waartoe de winst uit onderneming en inkomsten uit arbeid behoren (artikel 20, lid 2 en lid 3, letter a en b LIB). De samentelling geldt wel voor inkomsten die onder categorie ‘opbrengsten uit onroerende zaken’ (artikel 3, lid 4 aanhef en sub a LIB) vallen. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de meestverdienende partner is.
4.7
Belanghebbende stelt zich allereerst op het standpunt dat samentelling van de huurinkomsten niet kan plaatsvinden omdat haar partner, [Z], niet het gehele jaar in Sint Maarten woonde, waardoor artikel 20 LIB niet van toepassing is. Het Gerecht overweegt als volgt.
4.8
Ingevolge artikel 1, lid 2 LIB wordt of iemand binnen Sint Maarten woont naar de omstandigheden beoordeeld. Er is sprake van een woonplaats in Sint Maarten als alle omstandigheden van het geval erop wijzen dat er een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Sint Maarten. Die band hoeft niet sterker te zijn dan met enig ander land (vgl. HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6824).
4.9 [
Z] is gehuwd met belanghebbende en het staat vast dat belanghebbende in Sint Maarten woont. De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de echtgenoten een woning in Sint Maarten hebben die beiden als echtelijke woning duurzaam ter beschikking staat. Gelet hierop bestaat er in de jaren 2015 en 2016, behoudens tegenbewijs, een duurzame band van persoonlijke aard tussen [Z] en Sint Maarten. Dat tegenbewijs heeft belanghebbende niet geleverd. Dat [Z] kennelijk niet ingeschreven staat in Sint Maarten is daarvoor onvoldoende. In de bezwaarschriften voor de jaren 2015 en 2016 heeft belanghebbende aangegeven dat [Z] enkele maanden per jaar in Sint Thomas, US Virgin Islands woont. Het Gerecht is van oordeel dat een (vast) verblijf van slechts enkele maanden per jaar buiten Sint Maarten niet inhoudt dat [Z] niet meer als inwoner van Sint Maarten aangemerkt moet worden en er evenmin toe leidt dat artikel 20, lid 1 LIB niet van toepassing is. Dat laatste kan anders zijn indien aangenomen moet worden dat beide partners duurzaam gescheiden hebben geleefd, maar dat is gesteld noch gebleken.
4.1
Belanghebbende heeft daarnaast gesteld dat de Inspecteur in het verleden heeft geaccepteerd dat de partner van belanghebbende aangifte deed als buitenlands belastingplichtige en dat belanghebbende en haar partner ieder (hun deel van de) inkomsten uit onroerende zaken in de aangiftes opnamen. Voor zover belanghebbende daarmee een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen, overweegt het Gerecht als volgt. Een vertrouwen kan gerechtvaardigd zijn indien een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de Inspecteur is voorgelegd en daarnaast op grond van bijkomende omstandigheden redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de Inspecteur met betrekking tot die aangelegenheid weloverwogen een standpunt heeft ingenomen (vgl. HR 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6516). De enkele omstandigheid dat de Inspecteur de aangiftes heeft gevolgd, kan derhalve niet leiden tot gewekt vertrouwen.
4.11
Belanghebbende heeft in het nader stuk van 12 augustus 2022 het standpunt ingenomen dat de verhuurinkomsten ten onrechte in de aangifte zijn ingevuld onder de categorie ‘inkomsten uit onroerend goed’. Belanghebbende is van mening dat ze dienen te worden ingedeeld in de categorie ‘winst uit onderneming’ met als gevolg dat geen samentelling van die inkomsten dient plaats te vinden.
4.12
Het Gerecht overweegt als volgt. Naar vaste jurisprudentie geldt bij exploitatie van onroerende zaken voor de afbakening tussen vermogensbeheer en de bron winst uit onderneming (of de bron: inkomsten uit arbeid) als maatstaf of de in dit kader te verrichten of verrichte arbeid naar aard en omvang meer hebben omvat dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is, met als doel het halen van een rendement dat het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaat (vgl. HR 17 augustus 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5731, GEA Sint Maarten 25 september 2017, ECLI:NL:OGEAM:2017:49).
4.13
De bewijslast of de verhuuractiviteiten meer omvatten dan bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is, rust op degene die zich daar op beroept, in dit geval dus op belanghebbende. Dit geldt hier temeer nu belanghebbende zich daarop beroept in afwijking van de door haar ingediende aangifte (vgl. HR 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:847, GEA Aruba, 19 februari 2019, ECLI:NL:OGEAA:2019:105). Belanghebbende heeft in dat verband gesteld dat alle indicatoren aanwezig zijn dat er sprake is van winst uit onderneming en dat het belanghebbende niet tegengeworpen kan worden dat zij niet bij de Kamer van Koophandel ingeschreven staat, nu dit geen vereiste vormt om inkomen als winst uit onderneming te kwalificeren. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende, met hetgeen zij heeft gesteld, niet voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt waaruit blijkt dat met betrekking tot de onroerende zaken meer werkzaamheden hebben plaatsgevonden dan die welke behoren bij normaal vermogensbeheer. Van een onderneming of van andere inkomsten uit arbeid is dan ook geen sprake. Nu belanghebbende niet geslaagd is in haar bewijslast, dienen de huurinkomsten aangemerkt te worden als ‘inkomsten uit onroerende goederen’.
Slotsom
4.14
Uit het voorgaande blijkt dat de huurinkomsten op de juiste wijze, als inkomsten uit onroerende goederen, bij belanghebbende in de aanslagen inkomstenbelasting zijn betrokken. De slotsom is dat de bezwaren van belanghebbende ongegrond dienen te worden verklaard en de aanslagen in stand dienen te blijven. Van verliesverrekening, zoals belanghebbende voorstaat, kan geen sprake zijn nu de aanslag inkomstenbelasting 2014 die is opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 122.868 en een te betalen belasting van NAf 30.373, onherroepelijk vaststaat.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 700 (1 punt voor de rechtskundige bijstand in de beroepsfase, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,5 (beroep niet tijdig beslissen op bezwaar)).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet tijdig beslissen op bezwaren gegrond;
- verklaart de bezwaren ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 700; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en is uitgesproken op 7 november 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.