ECLI:NL:OGEAC:2024:47

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
CUR202004518 tot en met CUR202004521
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen winstbelasting en verzoek om proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft belanghebbende, een B.V. gevestigd te Curaçao, beroep ingesteld tegen naheffingsaanslagen winstbelasting over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012, opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De naheffingsaanslagen zijn vergezeld gegaan van vergrijpboetes. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en boetes, maar de Inspecteur heeft de bezwaren deels afgewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard. Na het indienen van beroep heeft belanghebbende verzocht om een integrale proceskostenvergoeding van NAf 469.631,67, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet voldoende bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die een integrale vergoeding rechtvaardigen. Het Gerecht heeft wel geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een forfaitaire proceskostenvergoeding van NAf 2.100 en heeft de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van NAf 150. De uitspraak is gedaan op 23 februari 2024 door rechter mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, in aanwezigheid van griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.

Uitspraak

Uitspraak van 23 februari 2024
BBZ nrs. CUR202004518 tot en met CUR202004521
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende] B.V.,gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 29 december 2015 naheffingsaanslagen winstbelasting over 2009 en 2010 opgelegd van respectievelijk NAf 126.695 en NAf 322.513. Ter zake van laatstgenoemde aanslag is een vergrijpboete opgelegd van NAf 161.256 (50%).
1.2
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 21 april 2016 naheffingsaanslagen winstbelasting over 2011 en 2012 opgelegd van respectievelijk NAf 499.219 en NAf 1.602.724. Daarbij zijn vergrijpboetes van 25% opgelegd.
1.3
Belanghebbende heeft op 22 januari 2016 (2009 en 2010) en op 11 juli 2016 (2011 en 2012) bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de boetes.
1.4
De Inspecteur heeft op 21 april 2020 uitspraken op bezwaar gedaan en de naheffingsaanslagen over 2009 en 2010 en de boete over 2010 verminderd en bezwaren met betrekking tot 2011 en 2012 niet-ontvankelijk verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft op 17 november 2020 beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.6
Belanghebbende heeft op 3 december 2020 het beroep nader aangevuld.
1.7
Belanghebbende heeft op 13 september 2021 het beroep nader gemotiveerd en nadere stukken ingediend.
1.8
De Inspecteur heeft op 12 oktober 2021 verweerschriften met bijlagen ingediend.
1.9
De (eerste) zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021 te Willemstad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] (directeur-grootaandeelhouder) en [B] (gemachtigde). Namens de Inspecteur is verschenen [C]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overhandigd, alsmede een document met het opschrift ‘Distribution Agreement’.
De (eerste) zitting is behandeld door rechter mr. drs. M.M. de Werd.
1.1
Tijdens die eerste zitting heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat [C] onbevoegd is om werkzaamheden als of namens de Inspecteur te verrichten. Ter zake van de bevoegdheidskwestie zijn verschillende e-mails gewisseld tussen partijen.
1.11
Het Gerecht heeft besloten, alvorens inhoudelijk verder te gaan, eerst een tussenuitspraak te doen in de mandaatkwestie. Die tussenuitspraak dateert van 12 april 2022. In die tussenuitspraak heeft het Gerecht geoordeeld dat [C] bevoegd was om als Inspecteur op te treden, althans dat de met [C] gesloten vaststellingsovereenkomst en de door [C] gedane uitspraken op bezwaar niet vernietigbaar zijn op grond van het niet-bevoegd-zijn van [C], dan wel dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven.
1.12
De tweede zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] (directeur-grootaandeelhouder) en [B] (gemachtigde). Namens de Inspecteur is verschenen [C].
De tweede zitting is behandeld door rechter mr. drs. M.M. de Werd.
1.13
Op 17 oktober 2022 is het onderzoek in de zaak gesloten en is op een termijn van zes weken een schriftelijke uitspraak aangekondigd. De termijn voor het doen van uitspraak is nadien diverse keren verlengd.
1.14
Belanghebbende heeft tegen de tussenuitspraak hoger beroep ingesteld. Het Gemeenschappelijk Hof heeft bij uitspraak van 28 juni 2023 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard met als motivering dat tegen een tussenuitspraak slechts kan worden opgekomen tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de einduitspraak.
1.15
Op 13 oktober 2023 is de zaak van belanghebbende heropend en zijn partijen uitgenodigd te verschijnen op (een derde) zitting.
1.16
De Inspecteur heeft op 7 november 2023 namens de Ontvanger, laten weten dat de naheffingsaanslagen en de daarmee samenhangende boetes die zijn vermeld onder 1.1 en 1.2 niet zullen worden ingevorderd.
1.17
De derde zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2023 te Willemstad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] (directeur-grootaandeelhouder) en [B] (gemachtigde). Namens de Inspecteur is verschenen [C]. Zowel door belanghebbende als door de Inspecteur is tijdens de zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Belanghebbende heeft voorts een overzicht overgelegd van de advieskosten en kosten van professionele bijstand.
De derde zitting is behandeld door rechter mr. drs. P.A.M. Pijnenburg.
1.18
Belanghebbende heeft ter zitting het beroep ingetrokken. Tegelijk met de intrekking is verzocht om een (integrale) proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht.
1.19
Ter zitting van het Gerecht is besloten het onderzoek niet te sluiten, opdat belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld betalingsbewijzen te overleggen van de door belanghebbende gestelde advieskosten en kosten van professionele bijstand.
1.2
Op 27 november 2023 heeft belanghebbende de betalingsbewijzen aan het Gerecht en de Inspecteur doen toekomen. Eveneens op 27 november 2023 heeft de Inspecteur inhoudelijk gereageerd op de toegezonden betalingsbewijzen.
1.21
Op 27 november 2023 en 11 december 2023 hebben respectievelijk de Inspecteur en belanghebbende desgevraagd aangegeven dat het onderzoek in de onderhavige zaak kan worden gesloten, hetgeen daarop is gebeurd.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Belanghebbende heeft het beroep ter zitting ingetrokken, omdat de onderhavige naheffingsaanslagen en de daarmee samenhangende boetes niet zullen worden ingevorderd (zie 1.16). Tegelijk met de intrekking is verzocht om een (integrale) proceskostenvergoeding en vergoeding van het griffierecht.
2.2
In de bezwaarschriften van 22 januari 2016 (2009 en 2010) en 11 juli 2016 (2011 en 2012) heeft belanghebbende primair verzocht om een integrale vergoeding van de kosten van bezwaar op grond van artikel 6.2, lid 3 van de Ministeriele regeling formeel belastingrecht en subsidiair om een forfaitaire vergoeding. In haar pleitnota, overgelegd tijdens de derde zitting, heeft belanghebbende verzocht om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van een integrale proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Aan deze pleitnota heeft belanghebbende een overzicht gehecht van de advieskosten en kosten van professionele bijstand, groot NAf 469.631,67, welke volgens belanghebbende door de Inspecteur dienen te worden vergoed.
2.3
De Inspecteur is van mening dat belanghebbende recht heeft op een forfaitaire proceskostenvergoeding.
Juridisch kader
2.4
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist (artikel 32a, lid 2 ALL). De regels over de berekening van de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
2.5
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.6
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
2.7
Uitgangspunt van zowel de Ministeriële regeling formeel belastingrecht als het Besluit proceskosten bestuursrecht is dat, toegespitst op de onderhavige zaak, aan belanghebbende een vergoeding wordt verleend voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op forfaitaire basis. Van een forfaitaire vergoeding kan worden afgeweken in bijzondere omstandigheden (artikel 6.2, lid 3 Ministeriële regeling formeel belastingrecht en artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht).
Vergoeding op forfaitaire basis of een integrale vergoeding voor beroep en bezwaar?
2.8
Ingevolge vaste jurisprudentie is slechts sprake van bijzondere omstandigheden, en daarmee de mogelijkheid voor het toekennen van een integrale kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase, in het geval de Inspecteur het verwijt kan worden gemaakt dat hij een beschikking heeft gegeven of uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802), dan wel dat sprake is van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
2.9
In haar pleitnota heeft belanghebbende ter zake aangevoerd:
‘Nadat de Inspecteur aanslagen heeft opgelegd, bezwaarschriften afwijst, en slechts gedeeltelijk toekomt aan de bezwaren van Belanghebbende, gaat de Inspecteur ten overstaande van uw gerecht akkoord met de stelling dat de ruilarresten, zoals steeds door belanghebbende betoogd, van toepassing zouden zijn. De Inspecteur verklaarde zich akkoord om een compromis te beproeven.’
2.1
Naar het Gerecht begrijpt betreft de zaak van belanghebbende een complexe zaak met allerlei ingewikkelde vraagstukken, zoals het vraagstuk met betrekking tot de toepassing van de ruilarresten. De behandeling daarvan in de aanslagregelende sfeer en de bezwaar- en beroepsfase heeft veel tijd gekost. Complicerende factor zal ook zijn geweest dat verschillende adviseurs bij de zaak betrokken zijn geweest. Op wisselende momenten is gepoogd om tot een compromis te komen, hetgeen erop duidt dat beide partijen water bij de wijn hebben willen doen om tot een (gedeeltelijke) oplossing van het geschil te komen. Het enkele feit dat de Inspecteur bereid is om (op onderdelen) een compromis te sluiten, betekent nog niet dat de Inspecteur tegen beter weten in volhard heeft in beschikkingen of uitspraken of in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. Datzelfde geldt evenmin indien de Inspecteur besluit om gedurende het (onderhandelings)proces een correctie te laten vallen. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, heeft belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, naar het oordeel van het Gerecht niet, althans niet voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de Inspecteur dient te worden veroordeeld tot een integrale (proces)kostenvergoeding.
2.11
Ten overvloede oordeelt het Gerecht nog als volgt. Belanghebbende heeft een fors bedrag van NAf 469.631,67 aan advieskosten en kosten van professionele bijstand geclaimd. Nu de Inspecteur de hoogte van dit bedrag betwist, rust de bewijslast ter zake van de hoogte van genoemd bedrag op belanghebbende. Belanghebbende heeft ook aan die op haar drukkende bewijslast niet voldaan. Om te beginnen heeft belanghebbende op de derde zitting van het Gerecht reeds aangegeven dat van genoemd totaalbedrag, een bedrag van NAf 100.000 niet is betaald. Daarnaast heeft een zeer aanzienlijk deel van de kosten betrekking op de fase van aanslagregeling, de fase gedurende welke ook een boekenonderzoek heeft plaatsgevonden. De kosten ter zake van die fase betreffen geen kosten van bezwaar- en beroep en komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. Van de vervolgens nog resterende kosten is een groot deel, zonder een nadere verklaring, welke ontbreekt, niet te herleiden tot de kosten van bezwaar en beroep.
Kortom, zelfs al zou sprake zijn van een bijzondere omstandigheid, dan zou slechts ten aanzien van een (zeer) gering deel van de totale kosten een causaal verband kunnen worden gelegd met de kosten van bezwaar- en beroep.
2.12
Nu het Gerecht van oordeel is dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, zal het Gerecht de Inspecteur niet veroordelen tot een integrale kostenvergoeding.
Hierna zal het Gerecht bepalen of de Inspecteur wel kan worden veroordeeld tot een forfaitaire kostenvergoeding.
Bestaat recht op een forfaitair te bepalen vergoeding voor de kosten van bezwaar?
2.13
Zie voor wat betreft het juridisch kader onderdeel 2.4.
2.14
Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige belastingaanslag opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid, althans zulks is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.
Bestaat recht op een forfaitair te bepalen proceskostenvergoeding (beroepsfase)?
2.15
Zie voor wat betreft het juridisch kader de onderdelen 2.5 en 2.6.
2.16
Nu de Inspecteur aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen, waaronder te begrijpen de situatie dat de Ontvanger heeft besloten de belastingschuld niet in te vorderen, dient als hoofdregel de Inspecteur de proceskosten en het griffierecht te vergoeden (vgl. HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4045; HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:494).
2.17
In artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 2.100 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de eerste zitting en telkens 0,5 punten voor nadere (twee zittingen), totaal 2 punten, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
Griffierecht
2.18
Gelet op het overwogene in 2.1 en 2.16 dient de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 2.100; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 23 februari 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500