ECLI:NL:OGEAC:2023:80

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
CUR202103442
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag onroerendezaakbelasting en waardebepaling

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende, eigenaar van een complex bungalows, tegen een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2014. De aanslag, oorspronkelijk opgelegd op 28 december 2018, had een waarde van NAf 5.465.198. Na bezwaar door belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd tot NAf 4.711.000. Belanghebbende stelt dat de aanslag te hoog is en concludeert tot een vermindering naar NAf 3.780.000. De Inspecteur daarentegen concludeert tot niet-ontvankelijkheid van het beroep en handhaving van de aanslag. Het Gerecht oordeelt dat het beroepschrift tijdig is ingediend en dus ontvankelijk is. Het Gerecht stelt vast dat geen van beide partijen de door hen voorgestane waarde aannemelijk heeft gemaakt. Uiteindelijk wordt de waarde in goede justitie vastgesteld op NAf 4.350.000. De uitspraak is gedaan op 5 april 2023.

Uitspraak

Uitspraak van 5 april 2023
BBZ nr. CUR202103442
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 28 december 2018 op één aanslagbiljet (met nummer 3314103730) twee aanslagen onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor het jaar 2014 opgelegd naar waardes van respectievelijk NAf 4.231.000 en NAf 5.465.198.
1.2
Belanghebbende heeft op 8 februari 2019 tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 30 november 2020 de primitieve aanslag met de waarde van NAf 4.231.000 vernietigd.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2021 de aanslag met de waarde van NAf 5.465.198 gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende heeft op 3 november 2021 tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.6
Belanghebbende heeft het beroep op 11 november 2021 en 12 november 2021 nader aangevuld.
1.7
De Inspecteur heeft op 8 oktober 2022 per e-mail een printscreen van de verminderingsbeschikking overgelegd.
1.8
Belanghebbende heeft op 9 november 2022 een pleitnota ingediend.
1.9
De Inspecteur heeft op 9 november 2022 een verweerschrift ingediend.
1.1
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. Deze zaak is gezamenlijk behandeld met de zaken met nummers CUR202102584 en CUR202103196 t/m CUR202103198. Het onderzoek is aangehouden.
1.11
Belanghebbende heeft, zoals ter zitting afgesproken, na afloop van de zitting op 9 november 2022 nadere stukken aan het Gerecht en de Inspecteur gestuurd.
1.12
De Inspecteur heeft daarop op 14 november 2022 gereageerd.
1.13
Het Gerecht heeft het onderzoek op 16 november 2022 gesloten.
1.14
De Inspecteur heeft na heropening op 9 maart 2023, op verzoek van het Gerecht, de aanslagen overgelegd. Deze aanslagen zijn als bijlage bij de uitspraak gevoegd. Het Gerecht heeft het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is eigenaar van een complex bungalows, gelegen te [Q] (hierna: de onroerende zaak). Het betreft 10 vrijstaande tweeslaapkamer bungalows en 9 geschakelde twee-onder-een-kap bungalows met één slaapkamer.
2.2
Aan belanghebbende zijn ter zake van de onroerende zaak op 28 december 2018 op één aanslagbiljet (primitieve) aanslagen OZB voor het jaar 2014 opgelegd naar waardes van respectievelijk NAf 4.231.000 en NAf 5.465.198. Daartegen heeft belanghebbende op 8 februari 2019 bezwaar gemaakt.
2.3
De Inspecteur heeft op 30 november 2020 de primitieve aanslag met een waarde van NAf 4.231.000 vernietigd.
2.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2021 de (primitieve) aanslag met een waarde van NAf 5.465.195 (hierna: de aanslag) gehandhaafd.
2.5
Met dagtekening 25 oktober 2022 is de aanslag door de Inspecteur ambtshalve verminderd tot naar een waarde van de onroerende zaak van NAf 5.200.000.
2.6
De Inspecteur heeft de aanslag met dagtekening 21 november 2022 ambtshalve verminderd tot naar een waarde van de onroerende zaak van NAf 4.711.000.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is primair of het beroep tijdig is ingediend en subsidiair of de Inspecteur de waarde per waardepeildatum 1 januari 2014 te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot ontvankelijkheid van het beroep en tot een vermindering van de aanslag tot naar een waarde van NAf 3.780.000. De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van het beroep en subsidiair tot handhaving van de aanslag naar een waarde van NAf 4.711.000.

4.OVERWEGINGEN

Vooraf: ontvankelijkheid beroep

4.1
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.2
De onderhavige uitspraak op bezwaar, die ziet op het bezwaar tegen de aanslag met nummer 3314103730 (zie 1.1), is gedagtekend op 22 oktober 2021. Het beroepschrift is op 3 november 2021 ingediend. Dit beroepschrift is dus, anders dan de Inspecteur heeft verdedigd, binnen de wettelijke termijn van twee maanden ingediend, en is derhalve ontvankelijk.
Waarde onroerende zaak
4.3
Op grond van artikel 5, lid 2, Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald (vgl. MvT, Ozb, P.B. 2013, no. 54, blz. 11-12, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.4
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde. In dat geval rust op de Inspecteur de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.5
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van NAf 4.711.000 heeft de Inspecteur ter zitting geen nadere onderbouwing gegeven. In het verweerschrift is de Inspecteur er ten onrechte van uitgegaan dat belanghebbendes beroep tegen de uitspraak op bezwaar dat ziet op de primitieve aanslag OZB 2014 te laat is ingediend.
4.6
Het Gerecht is van oordeel dat de Inspecteur geenszins erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2014 niet te hoog heeft vastgesteld. Het enkel noemen van een waarde, zonder nadere onderbouwing, is niet voldoende.
4.7
Dit betekent overigens niet dat de door belanghebbende bepleite waarde zonder meer als juist kan worden aanvaard (vgl. HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300). Belanghebbende bepleit een waarde van NAf 3.780.000. Belanghebbende heeft de waarde vastgesteld aan de hand van de discounted cash flow methode.
4.8
Naar het oordeel van het Gerecht kan aan de hand van de discounted cash flow methode in beginsel de waarde van de onroerende zaak worden bepaald. In het onderhavige geval is belanghebbende echter niet in haar bewijslast geslaagd omdat zij niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de waarde met behulp van deze methode is bepaald. Belanghebbende is er aldus niet in geslaagd de door haar bepleite waarde aannemelijk te maken.
4.9
Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door hem of haar voorgestane waarde aannemelijk te maken, stelt het Gerecht, gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, de waarde in goede justitie vast op NAf 4.350.000.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Inspecteur treft immers niet het verwijt dat hij een beschikking heeft gegeven of uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Evenmin is sprake van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
5.6
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vermindert de aanslag voor het jaar 2014 tot een aanslag naar een waarde van NAf 4.350.000;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 5 april 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500