ECLI:NL:OGEAC:2023:66

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
CUR202102834
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van invoerrechten na afwijzing door de Inspecteur

In deze zaak heeft de belanghebbende, vertegenwoordigd door een aangever, twee motorvoertuigen ten invoer aangegeven en invoerrechten betaald ter hoogte van NAf 16.932,60. De Inspecteur heeft het verzoek van de belanghebbende tot teruggave van deze invoerrechten afgewezen, omdat het verschuldigde bedrag niet door de belanghebbende zelf was voldaan, maar door de aangever namens de importeur. De belanghebbende is derhalve niet opgenomen in de groep van personen die een aanvraag tot teruggaaf kan indienen volgens artikel 148, lid 3 van de Landsverordening tarief van invoerrechten (LVTI). De belanghebbende heeft op 13 juni 2019 een verzoek tot teruggave ingediend, maar dit verzoek is door de Inspecteur op 22 november 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Na bezwaar heeft de Inspecteur op 23 februari 2022 uitspraak gedaan en het bezwaar afgewezen. De zitting vond plaats op 1 september 2022, waar de belanghebbende en de Inspecteur vertegenwoordigd waren. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van de invoerrechten, omdat zij niet de persoon is die de invoerrechten heeft voldaan. Het beroep van de belanghebbende is ongegrond verklaard. Daarnaast is het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Inspecteur inmiddels uitspraak had gedaan. De proceskosten zijn toegewezen aan de belanghebbende, en de Inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Uitspraak van 24 januari 2023
BBZ nr. CUR202102834
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN & ACCIJNZEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Op 11 juni 2018 zijn aangiften ten invoer gedaan van twee motorvoertuigen. Ten aanzien van deze invoer is in totaal een bedrag van NAf 16.932,60 aan invoerrechten voldaan.
1.2
Belanghebbende heeft op 13 juni 2019 een verzoek tot teruggave van de betaalde invoerrechten ingediend.
1.3
De Inspecteur heeft bovengenoemd verzoek op 22 november 2019 niet- ontvankelijk verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft daartegen op 17 februari 2020 bezwaar gemaakt.
1.5
Belanghebbende is op 11 november 2021 per e-mail in beroep gekomen tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.6
De Inspecteur heeft op 23 februari 2022 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
1.7
De Inspecteur heeft op 28 augustus 2022 een verweerschrift ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B], [C] en [D]. Belanghebbende heeft kort voor de zitting een pleitnota ingediend. Tijdens de zitting heeft belanghebbende de pleitnota voorgedragen. Belanghebbende heeft ter zitting tevens een aanvulling op het beroepschrift ingediend. De rechter heeft het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1 [
Aangever] (hierna: aangever) heeft namens [de importeur] (hierna: de importeur) op 11 juni 2018 aan de hand van document IM 4071.430 met registratienummer C-29550 en assessmentnummer A-29546 en aan de hand van document IM 4091.430 met registratienummer C-29543 en assessmentnummer A-29539, twee motorvoertuigen ten invoer aangegeven onder de goederencode 8703.2130 en respectievelijk NAf 8.622,80 en NAf 8.309,80 aan invoerrechten voldaan. De importeur heeft voor beide gevallen gebruikt gemaakt van de vrijstelling van omzetbelasting bij invoer van handelsgoederen.
2.2
Belanghebbende heeft op 15 september 2017 een verzoek gedaan tot toelating in de e-zone ([adres 1]). Bij Ministeriele beschikking van 11 juli 2018 wordt het verzoek ingewilligd, met dien verstande dat belanghebbende tot de e-zone wordt toegelaten vanaf 11 juli 2018. Na bezwaar wordt bij Ministeriele beschikking van 25 februari 2019 de datum van toelating vervroegd naar 29 november 2017.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur belanghebbendes verzoek tot teruggave van de betaalde invoerrechten terecht heeft afgewezen.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur, waarin de Inspecteur belanghebbende niet- ontvankelijk heeft verklaard, vernietigd dient te worden en dat teruggave van de betaalde invoerrechten plaats dient te vinden.
3.3
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt dat de motorvoertuigen niet door belanghebbende ten invoer zijn aangegeven. Belanghebbende is derhalve geen belastingplichtige. Bovendien, zo stelt de Inspecteur, is het verzoek tot teruggaaf buiten de voorgeschreven termijn ingediend en bevonden de voertuigen, waarop het verzoek om teruggaaf is gebaseerd zich, ten tijde van de aanvraag om teruggaaf, al in het vrije verkeer.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Vooraf

4.1
Belanghebbende heeft op 11 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar. In artikel 128b van de Algemene Verordening In-, Uit- en Doorvoer 1908 (AVIUD) is het beroep ter zake van invoerrechten geregeld. Daarin is niet opgenomen dat tegen het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar beroep openstaat. Het Gerecht is van oordeel dat ter wille van een behoorlijke rechtsbescherming beroep mogelijk moet zijn tegen het niet-tijdig beslissen op een bezwaarschrift. Het Gerecht oordeelt dat, omdat het om belastingen gaat, hiervoor aansluiting moet worden gezocht bij de bepalingen van de Algemene landsverordening landsbelastingen (vgl. GEA 6 juli 2022, ECLI:NL:OGEAA:2022:170). Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 23 februari 2022 alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.2
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 11 november 2021 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 23 februari 2022 (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Wettelijk kader
4.3
De wetsartikelen- voor zoverre deze relevant zijn- zijn als volgt.
- Artikel 122 AVIUD
1.Van alle goederen die ingevoerd worden, is invoerrecht verschuldigd door de aangever behalve in de gevallen waarin goederen met vrijstelling van invoerrechten kunnen worden ingevoerd.
2.De verschuldigdheid bedoeld in het eerste lid ontstaat op het tijdstip van invoer.
-
Artikel 7 AVIUD
Onverminderd de bepalingen van deze landsverordening zijn op de invoer van goederen de regels gesteld in de Landsverordening tarief van invoerrechten van toepassing, tenzij anders bepaald.
- Artikel 148 Landsverordening tarief van invoerrechten (LVTI)
1.Teruggaaf geschiedt, behoudens het bepaalde in artikel 152, derde lid, op een schriftelijk bij de douaneautoriteiten in te dienen aanvraag.
2.De aanvraag voor teruggaaf wordt binnen zes maanden na het doen van de aangifte ten invoer ingediend.
3.De aanvraag wordt ingediend door de persoon die gehouden is de invoerrechten te voldoen of die de invoerrechten heeft voldaan, dan wel degene die hem in zijn rechten en verplichtingen heeft opgevolgd, dan wel de vertegenwoordiger van eerder bedoelde personen.
(…)
6.Teruggaaf wordt verleend aan de persoon die gehouden is de invoerrechten te voldoen of de invoerrechten heeft voldaan, dan wel aan degene die hem in zijn rechten en verplichtingen heeft opgevolgd.
-
Artikel 152 LVTI
1. Teruggaaf van invoerrechten wordt verleend voor zover het vastgestelde bedrag van deze rechten:
a. betrekking heeft op goederen waarvoor geen enkele verschuldigdheid is ontstaan of waarvoor de verschuldigdheid heeft opgehouden te bestaan op een andere wijze dan door betaling van het bedrag (…)
- Artikel 153 LVTI
1.Teruggaaf van invoerrechten wordt verleend indien:
a. het vastgestelde bedrag van de rechten betrekking heeft op goederen die ten gevolge van een vergissing in het vrije verkeer zijn gebracht in plaats van onder een andere douaneregeling te zijn geplaatst,
b. de goederen na per vergissing ten invoer te zijn aangegeven, niet zijn gebruikt onder andere voorwaarden dan die welke zijn vastgesteld in de douaneregeling waarvoor zij bestemd waren,
c. de goederen waarop het verzoek betrekking heeft, de goederen zijn die ten invoer werden aangegeven,
d. de goederen reeds voordat deze ten invoer werden aangegeven, bestemd waren onder een andere douaneregeling te worden geplaatst en op dat moment reeds voldeden aan de voorwaarden van die douaneregeling, en
e. de goederen onverwijld worden aangegeven voor de douaneregeling waarvoor zij zijn bestemd.
2.De aanvrager dient aan te tonen dat wordt voldaan aan de in het eerste lid, onderdelen a en b, opgenomen criteria.
Inhoudelijk
4.4
Tot de stukken van het geding behoren twee aangiften van 11 juni 2018 waaruit blijkt dat de aangever van de twee motorvoertuigen [aangever] was (punt 14 van de aangiften). Tevens staat vast dat het verschuldigde bedrag aan invoerrechten van in totaal NAf 16.932,60 niet door belanghebbende maar door de aangever (namens de importeur) is voldaan. Verder is gesteld noch gebleken dat belanghebbende de aangever of de importeur in diens rechten en verplichtingen heeft opgevolgd of als hun vertegenwoordiger is opgetreden. Daarmee behoort belanghebbende niet tot de in artikel 148, lid 3 LVTI limitatief opgesomde groep van personen die een aanvraag tot teruggaaf kunnen indienen en aan wie ingevolge artikel 148, lid 6 LVTI de teruggaaf kan worden verleend. Belanghebbende heeft dan ook geen recht op teruggaaf van invoerrechten. Dat belanghebbende, zoals zij stelt, uiteindelijk voor de invoerrechten moest opdraaien, doet aan dit oordeel niet af. Het beroep van belanghebbende tot teruggave van de betaalde invoerrechten is ongegrond.
4.5
Ten overvloede merkt het Gerecht op dat als, anders dan het Gerecht hiervoor heeft geoordeeld, aangenomen zou moeten worden dat belanghebbende wel behoort tot de groep van personen die kunnen verzoeken om teruggaaf het volgende geldt. Artikel 148, lid 2 LVTI schrijft voor dat de aanvraag voor teruggaaf binnen zes maanden na het doen van de aangifte ten invoer dient te worden ingediend. De aangiften ten invoer hebben op 11 juni 2018 plaatsgevonden. De aanvraag voor teruggaaf van invoerrechten is op 13 juni 2019 ingediend. Dat is niet binnen de zesmaandstermijn die de wet voorschrijft. Dat aan belanghebbende pas op 25 februari 2019 met terugwerkende kracht een e-zonevergunning was afgegeven, doet naar het oordeel van het Gerecht aan het voorgaande niet af. Men had, vooruitlopend op de besluitvorming met betrekking tot het verzoek tot toelating tot de e-zone, een verzoek tot teruggaaf kunnen indienen.
4.6
Tenslotte merkt het Gerecht, ook ten overvloede, op dat de motorvoertuigen reeds op 11 juni 2018 in het vrije verkeer zijn gebracht. Daarmee staat de verschuldigdheid van de invoerrechten vast en bestaat, ook al zou aangenomen moeten worden dat sprake is van een vergissing in de zin van artikel 153 LVTI, ook geen recht op teruggaaf.

5.PROCESKOSTEN, GRIFFIERECHT EN IMMATERIELE SCHADEVERGOEDING

Proceskosten

5.1
Het Gerecht ziet aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. De Inspecteur heeft niet tijdig uitspraak op het bezwaar gedaan, waarna belanghebbende daartegen beroep heeft ingesteld en de Inspecteur vervolgens alsnog uitspraak heeft gedaan.
5.2
De Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten die redelijkerwijs moesten worden gemaakt voor het beroep tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar (vgl. HR 30 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4638). Dat het onderhavige geding voor het Gerecht niet tot een vermindering van de aanslag heeft geleid, doet daaraan niet af.
5.3
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 700 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,50 (beroep tegen niet tijdig beslissen)).
Griffierecht
5.5
De beslissing omtrent het griffierecht hangt af van de beslissing over de alsnog genomen reële uitspraak op bezwaar. Alleen indien het beroep daartegen gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht te worden vergoed (HR 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3504, GEA Curaçao 5 september 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:234). In het onderhavige geval is het beroep tegen de door de Inspecteur alsnog gedane uitspraak op het bezwaar echter ongegrond verklaard, zodat vergoeding van griffierecht niet aan de orde is.
Immateriële schadevergoeding
5.6
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de door haar geleden immateriële schade.
5.7
Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot een vergoeding van immateriële schade, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Daarbij heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
5.8
Vast staat dat het bezwaarschrift op 17 februari 2020 door de Inspecteur is ontvangen en dat op 23 februari 2022 uitspraak op bezwaar is gedaan. Voorts staat vast dat het tegen die uitspraak gerichte beroepschrift op 11 november 2021 geacht wordt door het Gerecht te zijn ontvangen (r.o. 1.5) en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 24 januari 2023. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal 2 jaar en 11 maanden geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van 11 maanden. Nu bijzondere omstandigheden die een langere termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, dient het bedrag van de immateriële schadevergoeding te worden berekend op tweemaal NAf 500, ofwel NAf 1.000.

6.DE BESLISSING

- verklaart het beroep niet tijdig beslissen niet- ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van NAf 700.
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van NAf 1.000.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 24 januari 2023, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500