ECLI:NL:OGEAC:2018:234

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
CUR201700610 tot en met CUR201700615
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en verzuimboetes voor de jaren 2010 en 2011

In deze zaak heeft belanghebbende, een directeur en grootaandeelhouder van een autoverhuurbedrijf, beroep ingesteld tegen aanslagen in de inkomstenbelasting en verzuimboetes voor de jaren 2010 en 2011. De Inspecteur der Belastingen had eerder aanslagen opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslagen voor 2010 verminderd, maar de verzuimboete gehandhaafd. Belanghebbende heeft te vroeg beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, en de Inspecteur heeft later alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het beroep tegen de aanslagen voor 2010 niet-ontvankelijk is, omdat dit buiten de termijn was ingediend. Voor de aanslagen van 2011 is het bezwaar ook niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit eveneens buiten de termijn was ingediend. Het Gerecht heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, maar het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar van 4 mei 2018 is ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan op 5 september 2018.

Uitspraak

Uitspraak van 5 september 2018
BBZ nrs. CUR201700610 tot en met CUR201700615
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn, met dagtekening 17 januari 2014, voor het jaar 2010 aanslagen in de inkomstenbelasting (IB), premies AOV/AWW en AVBZ opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van NAf 36.771. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 250 vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
1.2
Aan belanghebbende zijn, met dagtekening 13 april 2017, voor het jaar 2011 aanslagen in de IB, premies AOV/AWW en AVBZ opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van NAf 21.600. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 500 vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
1.3
Belanghebbende heeft op 1 september 2016 een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslagen voor het jaar 2010.
1.4
Belanghebbende heeft op 3 juli 2017 een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslagen voor het jaar 2011.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 april 2017 de aanslagen voor het jaar 2010 verminderd tot aanslagen naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen van NAf 21.600 en de verzuimboete gehandhaafd.
1.6
Belanghebbende heeft op 4 juli 2017 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar inzake de aanslagen voor het jaar 2010.
1.7
Belanghebbende heeft op 4 juli 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op het bezwaar tegen de aanslagen voor het jaar 2011.
1.8
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 4 mei 2018 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
1.9
De Inspecteur heeft op 13 juli 2018 verweerschriften ingediend.
1.1
Belanghebbende heeft op 17 augustus 2018 nadere stukken ingediend.
1.11
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Namens belanghebbende zijn verschenen [ A ] en administrateur [ B ]. Namens de Inspecteur is verschenen [ C ].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is directeur en grootaandeelhouder van [ Q ] (hierna: de NV). In deze NV wordt een autoverhuurbedrijf geëxploiteerd.
2.2
De NV heeft in de jaren 2007 tot en met 2013 voor de winstbelasting negatieve resultaten aangegeven, die mede zijn veroorzaakt door afschrijvingskosten. Zonder afschrijvingskosten zou de winst NAf 39.642 (2007), NAf 41.158 (2008), NAf 44.507 (2009), NAf 22.314 (2010) en NAf 37.823 (2011) bedragen.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de onderhavige aanslagen tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
De Inspecteur stelt dat de afschrijving niet de liquiditeitspositie van de NV beïnvloedt, dat de NV dus voornoemde bedragen als winst moet hebben genoten, dat uit het verloop van de bankrekening van de NV evenwel niet is gebleken van een toename van het banksaldo, dat in de jaren 2009 tot en met 2011 evenmin auto’s of andere bedrijfsmiddelen zijn aangeschaft, dat derhalve ervan wordt uitgegaan dat gelden uit de NV zijn onttrokken en als winstuitdeling aan belanghebbende als aandeelhouder ten goede zijn gekomen, en dat daarom het inkomen van belanghebbende voor de jaren 2010 en 2011 is geschat op NAf 21.600. De Inspecteur heeft deze inkomenscorrectie gebaseerd op het inkomen dat volgens het CBS nodig is voor één persoon om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
3.3
Belanghebbende heeft daartegen ingebracht dat uit de bij de aangiften gevoegde investeringsoverzichten blijkt dat in 2010 en 2011 weldegelijk auto’s zijn aangeschaft en dat derhalve geen gelden uit de NV aan belanghebbende als aandeelhouder ten goede zijn gekomen.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslagen tot nihil. De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en bezwaar en subsidiair tot handhaving van de aanslagen.
3.5
De verzuimboetes zijn tussen partijen niet in geschil.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid beroep 2010

4.1
De uitspraken op het bezwaar tegen de aanslagen voor het jaar 2010 hebben als dagtekening 13 april 2017. Belanghebbende heeft op 4 juli 2017 daartegen beroep ingesteld. Het beroep is dus buiten de tweemaandstermijn ingediend.
4.2
Belanghebbende heeft tegelijk met het indienen van het beroepschrift de uitspraak op het bezwaar van 13 april 2017 als bijlage gevoegd. Daarop is met de hand geschreven: “ontvangen 10-5-17, beroep”. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat dit erop is geschreven door belanghebbendes echtgenoot – een oud-belastingambtenaar - en dat dit betekent dat belanghebbende de uitspraken op bezwaar op 10 mei 2017 heeft ontvangen.
4.3
Als met vertraging is kennisgenomen van een besluit, geldt dat het beroep zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Het Gerecht merkt in beginsel een termijn van drie weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (GEA Curaçao 19 april 2018, nr. CUR201500175, ECLI:NL:OGEAC:2018:54). Belanghebbende heeft op 4 juli 2017 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar waarmee zij op 10 mei 2017 bekend is geworden. Dit is niet binnen de termijn van drie weken, zodat de beroepstermijn is overschreden. Het beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ontvankelijkheid beroep 2011
4.4
Het bezwaarschrift is op 3 juli 2017 door de Inspecteur ontvangen.
4.5
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus 3 april 2018, een uitspraak heeft gedaan.
4.6
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift binnen twaalf maanden na het tijdstip waarop voornoemde negen maanden zijn verlopen.
4.7
In dit geval heeft belanghebbende echter al op 4 juli 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is voor het begin van de termijn (3 april 2018) ingediend, zodat dit beroep niet-ontvankelijk is.
4.8
Hangende het geding voor het Gerecht heeft de Inspecteur op 4 mei 2018 alsnog uitspraken gedaan op het bezwaar tegen de aanslagen voor het jaar 2011. Het door belanghebbende ingestelde beroep van 4 juli 2017 wordt geacht mede te zijn gericht tegen deze (reële) uitspraken op bezwaar (GEA Curaçao, 17 april 2018, nr. CUR201700103, ECLI:NL:OGEAC:2018:57).
4.9
Er is geen reden dit beroep niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat het voor het begin van de beroepstermijn is ingediend tegen de nadien gegeven (reële) uitspraak van 4 mei 2018. Evenmin is vereist dat ten tijde van het instellen van het beroep op 4 juli 2017 de beslistermijn van de Inspecteur daadwerkelijk is verstreken (vgl. HR 14 oktober 2005, nr. 40.155, CLI:NL:HR:2005:AU4298). Het te vroeg indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen van de Inspecteur leidt dus niet tot niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de nadien gegeven (reële) uitspraken van 4 mei 2018. Ook die uitspraak is derhalve onderwerp van onderhavige procedure.
Ontvankelijkheid bezwaar 2011
4.1
De aanslagen voor het jaar 2011 hebben als dagtekening 13 april 2017. Belanghebbende heeft op 3 juli 2017 daartegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar is dus buiten de tweemaandstermijn ingesteld.
4.11
Belanghebbende heeft tegelijk met het indien van het beroepschrift het aanslagbiljet van 13 april 2017 als bijlage gevoegd. Daarop is met de hand geschreven: “ontvangen 10-5-17”. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat dit erop is geschreven door belanghebbendes echtgenoot en dat dit betekent dat belanghebbende de aanslagen voor het jaar 2011 op 10 mei 2017 heeft ontvangen.
4.12
Belanghebbende heeft op 3 juli 2017 bezwaar gemaakt tegen de aanslag waarmee zij op 10 mei 2017 bekend is geworden. Dit is niet binnen de termijn van drie weken (zie 4.3), zodat de bezwaartermijn is overschreden. Het bezwaar is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. De Inspecteur heeft voor het jaar 2011 niet tijdig uitspraak gedaan, waarna belanghebbende daartegen beroep heeft ingesteld en de Inspecteur vervolgens alsnog uitspraak heeft gedaan. De Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten die redelijkerwijs moesten worden gemaakt voor het beroep tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar (vgl. HR 30 november 2012, nr. 12/01076, ECLI:NL:HR:2012:BY4638). Dat het onderhavige geding voor het Gerecht niet tot een vermindering van de aanslag heeft geleid, doet daaraan niet af.
5.2
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd.
5.3
Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen voor wat betreft de beroepsprocedure worden berekend op NAf 350 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van NAf 700 en een wegingsfactor van 0,25 (beroep tegen niet tijdig beslissen)).
5.4
De beslissing omtrent het griffierecht hangt af van de beslissing over de alsnog genomen reële uitspraak op bezwaar. Alleen indien het beroep daartegen gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht te worden vergoed (HR 8 oktober 2004, nr. 38440, ECLI:NL:HR:2004:AR3504). In het onderhavige geval is het beroep tegen de door de Inspecteur alsnog gedane uitspraak op het bezwaar echter ongegrond verklaard, zodat vergoeding van griffierecht niet aan de orde is.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep inzake de aanslagen voor het jaar 2010 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 4 juli 2017 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de alsnog gedane uitspraak op bezwaar van 4 mei 2018 ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 350.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 5 september 2018, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500