ECLI:NL:OGEAC:2022:275

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
CUR202100658, CUR202100659 en CUR202100670 t/m CUR202100679
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premieheffing; omkering bewijslast; fictief rendement aandelen; boetebeschikkingen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van de belanghebbende, die als enig aandeelhouder en directeur van een vrijgestelde vennootschap betrokken was bij navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premieheffing over de jaren 2012 tot en met 2015. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd wegens het niet tijdig indienen van aangiften en het niet verstrekken van gevraagde inlichtingen. De belanghebbende had geen loon genoten en leefde van opnames in rekening courant, waarvoor geen zekerheden waren gesteld en geen aflossingsschema was overeengekomen. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur de opnames als loon mocht aanmerken en dat de belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat de inkomens onjuist waren. De omkering van de bewijslast werd gerechtvaardigd door het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. De belanghebbende stelde dat de waarde van de aandelen in de vennootschap nihil was, maar het Gerecht oordeelde dat het niet redelijk was om een fictief rendement op de aandelen in het inkomen te begrijpen. De uitspraak leidde tot vermindering van de navorderingsaanslagen voor de jaren 2014 en 2015, en vernietiging van de boetebeschikkingen voor de jaren 2014 en 2015. Het Gerecht veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 21 september 2022
BBZ nrs. CUR202100658, CUR202100659 en CUR202100670 t/m CUR202100679
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 29 maart 2019 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ over het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar- en premie-inkomen van respectievelijk NAf 189.161 en NAf 196.206, resulterend in bedragen aan belasting en premie van respectievelijk NAf 60.489 en NAf 3.924. Bij de navorderingsaanslag inkomstenbelasting is een boete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte van NAf 1.448.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 29 maart 2019 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en premie AVBZ over het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomens van respectievelijk NAf 219.143 en NAf 226.719, resulterend in bedragen aan belasting en premies van respectievelijk NAf 40.883 (IB), NAf 16.631 (AOV/AWW) en NAf 4.534 (AVBZ). Bij de navorderingsaanslag inkomstenbelasting is een boete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte van NAf 14.943.
1.3
Aan belanghebbende zijn op 29 maart 2019 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en premie AVBZ over het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomens van NAf 220.199, resulterend in bedragen aan belasting en premie van respectievelijk NAf 44.372 (IB), NAf 17.202 (AOV/AWW) en NAf 4.403 (AVBZ). Bij de navorderingsaanslag inkomstenbelasting is een boete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte van NAf 22.186.
1.4
Aan belanghebbende zijn op 29 maart 2019 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ over het jaar 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomens van respectievelijk NAf 155.774 (IB, AOV/AWW, AVBZ) en NAf 150.000 (BVZ), resulterend in bedragen aan belasting en premie van respectievelijk NAf 29.081 (IB), NAf 16.558 (AOV/AWW), NAf 3.115 (AVBZ) en NAf 20.400 (BVZ). Bij de navorderingsaanslag inkomstenbelasting is een boete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte van NAf 7.050. Met dagtekening 3 mei 2019 zijn de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premieheffing 2015 ambtshalve verminderd tot naar een belastbaar inkomen en premie-inkomens van NAf 112.682.
1.5
Belanghebbende heeft op 29 mei 2019 tegen de navorderingsaanslagen en boetes bezwaar gemaakt.
1.6
Belanghebbende heeft op 26 februari 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.7
De Inspecteur heeft op 18 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende bezit alle aandelen in [X] Holding B.V. [X] Holding B.V. is op 31 januari 2013 opgericht met een nominaal (niet-volgestort) kapitaal van NAf 1.000. Zij heeft op 28 juni 2013 100% van de aandelen van [C] B.V. overgenomen. Tot de stukken van het geding behoort een overnamebalans per 1 januari 2013 van [C] B.V., met daarin een nominaal eigen vermogen van [C] B.V. van NAf 2.000.
2.2 [
X] Holding B.V. is vanaf oprichtingsdatum een vrijgestelde vennootschap in de zin van artikel 1A, letter f Landsverordening op de winstbelasting 1940 (tekst 2013 tot en met 2015). Deze status heeft [X] Holding B.V. van rechtswege verkregen. Het doel van [X] Holding B.V. is het verrichten van kredietuitzettingen, het beleggen van haar vermogen in effecten en deposito’s en het in licentie geven van vermogensrechten of gebruiksrechten.
2.3
In [C] B.V. is een centrum voor toetsing, training, onderwijsadvies en erkenning van verworven competentie trajecten gevestigd. Tevens houdt [C] B.V. zich bezig met het verzorgen van ondersteunende activiteiten voor de in-, door- en uitstroom van personen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Belanghebbende is als directeur werkzaam bij [C] B.V.
2.4
Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar de volgende belastbare inkomens:
2012: NAf 174.315
2013: NAf 65.899
2014: -/- NAf 20.458
2015: -/- NAf 9.127
De negatieve bedragen in 2014 en 2015 bestaan uitsluitend uit de als persoonlijke lasten opgevoerde rente eigen woning. Aan belanghebbende is in de jaren 2014 en 2015 geen (regulier) loon uitbetaald.
2.5
Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting 2012 met dagtekening 7 maart 2014 heeft de Inspecteur belanghebbendes aangifte gevolgd.
2.6
Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting 2013 met dagtekening 27 maart 2015 heeft de Inspecteur belanghebbendes aangifte gevolgd.
2.7
De Stichting Belastingaccountantsbureau (hierna: SBAB) heeft deelonderzoeken verricht bij [X] Holding B.V. en [C] B.V. ter vaststelling van de verschuldigde winstbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015. Het onderzoek is met name gericht op het verloop van de rekening-courantverhouding tussen belanghebbende en de vennootschappen. Het onderzoek bij [C] B.V. is aangekondigd op 7 september 2017 en dat bij [X] Holding B.V. op 16 oktober 2017.
2.8
In het kader van deze onderzoeken heeft de controleambtenaar op 17 oktober 2017 een vragenbrief aan belanghebbende gestuurd met als onderwerp “RE: Aankondigingsbrief [C] B.V.” .In de brief staat onder meer vermeld:
“In uw aangifte inkomstenbelasting 2014 en 2015 heeft u hypotheekrente aftrek geclaimd. Dit heeft de Inspecteur afgewezen. In uw bezwaar van 14 april 2016 heeft u aangegeven dat u inkomen uit de vennootschap waarvan u directeur bent heeft genoten. Verder heeft u m.b.t. die rekening courant een overeenkomst opgemaakt. Voor de Inspecteur was het niet duidelijk van welke Holding u inkomen heeft genoten.
(…)
Naar aanleiding van het deelonderzoek bij [C] BV en [X] Holding BV verzoek ik u de volgende stukken aan mij te doen toekomen:
  • Om inzicht te krijgen op uw netto privé, de ingevulde sheet “Schema Privé vermogensvergelijking" zie bijlage bij deze mail;
  • Lening overeenkomst met betrekking tot de schuld van Rekening Courant Directeur bij [C] BV;
  • Lening overeenkomst met betrekking tot de schuld van Rekening Courant Directeur [X] Holding BV;
  • Aflossingsplan voor de schulden van Rekening Courant Directeur bij [C] BV en [X] Holding BV (hoe bent u van plan om de saldo’s van de rekening courant bij [C] BV en [X] Holding BV af te lossen).”
De in de brief vermelde niet in aftrek toegelaten hypotheekrenteaftrek betreft bedragen van NAf 20.458 (2014) en NAf 9.127 (2015).
2.9
In antwoord op de brief van 17 oktober 2017 stuurt de namens belanghebbende en de vennootschappen optredende adviseur op 1 november 2017 de volgende reactie naar de controleambtenaar:
“1. de privé-vermogensvergelijking van de heer [Belanghebbende] maakt geen deel uit van de administratie van [C] BV en/of [X] Holding BV, en kan om die reden niet binnen het kader van het door u ingestelde onderzoek worden overlegd;
2. kopieën van de getekende rekening-courant overeenkomsten tussen de heer [Belanghebbende] en [C] BV, respectievelijk [X] BV zijn als bijlagen bij deze mail meegezonden;
3. Er zijn op dit moment nog geen aflossingsschema’s overeengekomen tussen beide BV’s en de heer [Belanghebbende]. Het voornemen is om dit te doen zodra de jaarrekeningen 2016 van beide BV’s gereed zijn.”
2.1
Tot de stukken van het geding behoort een rekening-courantovereenkomst van februari 2014 tussen belanghebbende en [X] Holding B.V. Hierin is opgenomen dat over het rekening-courantsaldo een rente in rekening gebracht wordt van 4%, dat als de hoogte van het verschuldigde bedrag daar aanleiding toe geeft, de partij met de rekening-courantschuld op eerste aanvraag passende zekerheden moet verschaffen en dat hoofdsom plus rente door drie maanden na kennisgeving opgeëist kan worden.
2.11
Met dagtekening 27 juni 2018 heeft de SBAB de rapporten vastgesteld. In de rapporten is het volgende verloop van de rekening-courantverhouding tussen belanghebbende en de vennootschappen (en van de berekende rente) opgenomen.
2013
2014
2015
Rekening-courant vordering van [X] Holding B.V. op belanghebbende per 31 december
50.094
136.444
150.038
Toename rekening-courant schuld
50.094
86.35
13.594
Rente rekening-courant digra
1.001
3.73
5.729
2012
2013
2014
2015
Rekening-courant vordering [C] B.V. op belanghebbende per 31 december
14.766
114.343
146.16
192.376
Toename rekening-courant schuld
14.766
99.577
31.817
46.216
Rente rekening-courant digra
360
2.582
5.21
6.77
2.12
In de controlerapporten wordt opgemerkt dat de heer [Belanghebbende] (belanghebbende) in de jaren 2013 tot en met 2015 geen salaris heeft genoten en dat ter zake van de rekening-courantverhoudingen geen aflossingsschema is opgesteld, dat er geen zekerheden zijn gesteld en dat over de schulden geen rente is berekend. Geconcludeerd wordt dat de toename van de rekening-courantvorderingen op belanghebbende en de niet in rekening gebrachte rentebedragen uitdelingen vormen.
2.13
Met dagtekening 29 maart 2019 heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslagen en boetes (zie 1.1 t/m 1.4) opgelegd. De Inspecteur heeft in een begeleidend schrijven de navorderingsaanslagen als volgt onderbouwd:
“Aan u wordt een navorderingsaanslag opgelegd omdat tijdens een onderzoek door SBAB bij [C] BV met nummer (..) en [X] HOLDING BV met nummer (..) is gebleken dat u een winstuitdeling heeft ontvangen.”

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de navorderingsaanslagen en boetes terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2.1
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat de waarde van de aandelen in [X] Holding B.V. nihil bedraagt en dat de Inspecteur daarom ten onrechte een fictief rendement in aanmerking heeft genomen. Daarnaast stelt belanghebbende dat de Inspecteur ten onrechte een winstuitdeling dan wel feitelijk genoten loon in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende is van mening dat voor het jaar 2015 een gebruikelijk loon geldt van NAf 50.000.
3.2.2
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen 2012 t/m 2014 en vermindering van de navorderingsaanslagen 2015, rekening houdend met persoonlijke lasten van NAf 9.127, naar een belastbaar- en premie-inkomen van NAf 40.873.
3.3.1
De Inspecteur is van mening dat in de jaren 2014 en 2015 de toename van de rekening courantschuld als loon of uitdeling in aanmerking genomen moet worden, dat de niet in rekening gebrachte rentebedragen uitdelingen vormen, dat ter zake van de aandelen in [X] Holding B.V. een fictief rendement in aanmerking moet worden genomen en dat er voor 2015 ten onrechte geen gebruikelijk loon in aanmerking is genomen.
3.3.2
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premieheffing en de daarbij behorende boetes over de jaren 2012 en 2013. Daarnaast concludeert de Inspecteur tot vermindering van de navorderingsaanslagen 2014 tot naar een belastbaar- en premie-inkomen van NAf 100.000 (en een verschuldigde belasting van NAf 22.350), tot vernietiging van de boetebeschikking 2014, tot handhaving van de ambtshalve verminderde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2015 (met een verschuldigde belasting van NAf 16.827) en premieheffing 2015 en tot vermindering van de boetebeschikking 2015 van 50% (opzet) naar 25% (grove schuld, NAf 4.206).

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen op bezwaar

4.1
Het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en premie AVBZ 2015 is op 29 mei 2019 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 29 februari 2020, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 29 februari 2021, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 26 februari 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk. Voor zover de Inspecteur heeft gesteld dat wel uitspraken op bezwaar zijn gedaan, oordeelt het Gerecht dat hij dat tegenover de betwisting van belanghebbende op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt.
4.5
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissingen op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar.
Beroep jaren 2012 en 2013
4.6
De Inspecteur heeft hangende deze beroepsprocedure toegezegd de navorderingsaanslagen over de jaren 2012 en 2013 en de daarbij behorende boetes te vernietigen. Dit brengt mee dat het beroep niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden.
4.7
Daarmee komt het belang aan deze beroepsprocedures te ontvallen (vgl. HR 8 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4755; HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5988; HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:43). Nu belanghebbende geen belang meer heeft bij een uitspraak op het beroep, dient dit beroep blijkens voornoemde jurisprudentie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Navorderingsaanslagen 2014 en 2015
Omkering bewijslast
4.8
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewijslast moet worden omgekeerd, omdat belanghebbende de in vragenbrief van 17 oktober 2017 gevraagde inlichtingen niet heeft verstrekt en omdat de vereiste aangifte niet is gedaan. Belanghebbende heeft het standpunt van de Inspecteur bestreden. Het Gerecht oordeelt als volgt.
4.9
Artikel 31, lid 3 ALL bepaalt, voor zover van belang, dat het beroep van de belastingplichtige moet worden afgewezen indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 40 (..), tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.1
Ingevolge artikel 40, lid 1, letter a, ALL is een ieder gehouden aan de Inspecteur op diens verzoek de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing ten aanzien van hem van belang kunnen zijn.
4.11
Aan belanghebbende is op 17 oktober 2017 een vragenbrief gestuurd met betrekking tot de inkomstenbelasting 2014 en 2015. Belanghebbende heeft verklaard dat hij de vragen niet beantwoord heeft omdat hij van mening is dat vragen over de aandeelhouder niet door de vennootschappen beantwoord hoeven te worden. Het Gerecht overweegt als volgt. De e-mail waarin de vragen worden gesteld is gericht aan de heer [Belanghebbende] persoonlijk. Ook uit de inhoud van de brief moest belanghebbende redelijkerwijs afleiden dat de vragen niet gesteld werden aan de vennootschappen, maar aan hem persoonlijk. Dat de e-mail waarin deze vragen worden gesteld als onderwerp heeft “RE: Aanbevelingsbrief [C] B.V.” en dat de inlichtingen gevraagd zijn naar aanleiding van een controle bij de vennootschappen doet daar niet aan af. Nu belanghebbende de vragenbrief niet beantwoord heeft, heeft belanghebbende niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 40 ALL. Het niet voldoen aan deze verplichting is reden voor de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast.
4.12
De omkering en verzwaring van de bewijslast geldt niet voor zover de bewijslast al op belanghebbende rust. [1] Dat is het geval met de door belanghebbende in de aangiften in aftrek gebrachte hypotheekrente. Tegenover de betwisting van de Inspecteur heeft belanghebbende echter niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2014 een bedrag van NAf 20.458 en in 2015 een bedrag van NAf 9.127 aan hypotheekrente heeft betaald. Het alleen maar opnemen van die bedragen in de aangiften vormt onvoldoende bewijs. Die bedragen komen aldus niet in aftrek van het inkomen.
4.13
De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslagen dienen te berusten op redelijke schattingen. [2] In dat kader rust op verweerder de taak zijn schattingen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schattingen de redelijkheidstoets kunnen doorstaan. [3] Wanneer de Inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van belanghebbende, voor zover zij de schattingen betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren. [4]
4.14
De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de opnames in rekening-courant in 2014 en in 2015 de vennootschappen definitief hebben verlaten in de vorm van loon dan wel uitdelingen. Hij heeft daartoe feitelijk vastgesteld dat belanghebbende in de jaren 2014 en 2015 directeur was van de werkmaatschappij [C] B.V., dat belanghebbende in die jaren geen loon heeft genoten maar heeft geleefd van de toename van de rekening-courantschulden bij [X] Holding B.V. en [C] B.V en dat hij in de jaren voorafgaand aan de overname van [C] B.V. aldaar een gemiddeld bruto loon genoot van NAf 181.419. Voorts heeft de Inspecteur erop gewezen dat met betrekking tot de rekening-courantschulden geen zekerheden zijn gesteld, er geen aflossingsschema is afgesproken en dat die schulden alleen maar zijn toegenomen. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht het Gerecht het redelijk om de opnames in rekening courant in 2014 (NAf 118.167) en 2015 (NAf 59.813) als loon in aanmerking te nemen.
4.15
Verder betoogt de Inspecteur dat de niet in rekening gebrachte rentebedragen als uitdelingen in het inkomen van belanghebbende moeten worden begrepen en dat op grond van artikel 5, lid 4 Landsverordening inkomstenbelasting 1943 (LIB) een fictief rendement van de aandelen van [X] Holding B.V. als inkomsten in aanmerking genomen moet worden. De Inspecteur heeft zich daarbij niet uitgelaten over de hoogte van het fictieve rendement.
4.16
Ingevolge artikel 5, lid 4 LIB wordt de winst uit aanmerkelijk belang in een vrijgestelde vennootschap jaarlijks gesteld op 4% van de waarde van de aandelen bij het begin van het kalenderjaar (het fictieve rendement). Dit betekent voor belanghebbende dat niet de werkelijke door [X] Holding gedane uitdelingen worden belast, maar dat slechts een fictief rendement in aanmerking wordt genomen. [5] De niet in rekening gebrachte rentebedragen kunnen dan ook alleen al daarom niet in het inkomen begrepen worden.
4.17
Voor de vaststelling van het fictieve rendement is de waarde van de aandelen [X] Holding B.V. van belang. Het Gerecht stelt vast dat de waarde van de aandelen [X] Holding B.V. bij oprichting (nagenoeg) nihil was, dat de winsten in de jaren 2013 tot en met 2015 volgens het controlerapport nihil waren en dat uit niets blijkt dat na oprichting kapitaalstortingen zijn gedaan. De waarde van de aandelen [C] B.V. ten tijde van de overname door [X] Holding B.V. in 2013 bedroeg volgens de overnamebalans slechts NAf 2.000 (zie 2.1) en uit de door de Inspecteur opgestelde vermogensvergelijkingen (zie bijlage bij het verweerschrift) blijkt dat het ondernemingsvermogen van [C] B.V. op 31 december 2014 negatief NAf 262.662 was en op 31 december 2015 negatief NAf 183.893. Gelet daarop acht het Gerecht het niet redelijk om de waarde van de aandelen [X] Holding B.V. op een positief bedrag te stellen. Dat [C] B.V. in 2013 een winst heeft gerealiseerd van NAf 546.265 doet daar niet aan af nu die winst het gevolg is van een buitengewone bate van NAf 822.072 ten gevolge van kwijtschelding van schulden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het Gerecht het niet redelijk om een fictief rendement ter zake van de aandelen [X] Holding B.V. in het inkomen van belanghebbende te begrijpen.
4.18
Gelet op hetgeen het Gerecht heeft overwogen in 4.14 tot en met 4.17 vormen het door de Inspecteur over 2014 berekende belastbaar inkomen van NAf 100.000 (zie 3.3.2) en een belastbaar inkomen in 2015 van NAf 59.813 redelijke schattingen.
Vervolgens ligt het op de weg van belanghebbende om overtuigend aan te tonen dat deze inkomens te hoog zijn. In dit bewijs is belanghebbende naar het oordeel van het Gerecht niet geslaagd. Belanghebbende heeft gesteld dat de opnames in rekening-courant het vermogen van de vennootschap niet definitief verlaten hebben, maar hij heeft dat niet aannemelijk gemaakt laat staan overtuigend aangetoond. In de brief van 1 november 2017 (zie 2.9) heeft belanghebbende verklaard dat er op dat moment geen aflossingsschema’s zijn overeengekomen, maar dat het voornemen bestaat om die op te maken zodra de jaarrekeningen 2016 van beide vennootschappen gereed zijn. Echter, belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat dit voornemen is uitgevoerd en dat op dit moment al aflossingen hebben plaatsgevonden. Verder heeft belanghebbende ook niet doen blijken dat hij de sterk opgelopen aan de vennootschappen verschuldigde bedragen op enig moment zou kunnen aflossen. Belanghebbende heeft met betrekking tot het in aanmerking genomen loon aangevoerd dat [C] B.V. in de jaren vóór de overname door [X] Holding B.V. een veel krachtiger onderneming was dan daarna en dat na de overname volledig andere activiteiten plaatsvonden dan ervoor. Met deze enkele stelling heeft belanghebbende niet overtuigend aangetoond dat het in aanmerking genomen loon niet juist was.
Navorderingsaanslag BVZ 2015
4.19
De Inspecteur heeft in het verweerschrift vermeld dat de navorderingsaanslag BVZ 2015 bij uitspraak op bezwaar op 30 december 2020 is verminderd naar nihil. Tegenover de betwisting van belanghebbende heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat uitspraak op bezwaar is gedaan. Het Gerecht zal de navorderingsaanslag BVZ 2015 vernietigen.
Boetebeschikking 2014
4.2
De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de boetebeschikking 2014 vernietigd dient te worden. Het Gerecht zal aldus beslissen.
Boetebeschikking 2015
4.21
Voor het jaar 2015 is een boete opgelegd van NAf 7.050. Als toelichting bij de boete is opgenomen “Boete / Boete aangifte niet tijdig”.
4.22
Artikel 18, lid 1 ALL bepaalt dat indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, niet dan wel niet binnen de ingevolge artikel 7, tweede lid gestelde termijn heeft gedaan, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de Inspecteur hem een boete van ten hoogste NAf 2.500 kan opleggen.
4.23
De Inspecteur kan slechts een boete opleggen wegens het niet tijdig doen van aangifte indien belanghebbende is aangemaand alsnog binnen een bepaalde termijn aangifte te doen en ook binnen die termijn geen aangifte heeft gedaan (vgl. GEA Curaçao 22 maart 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:46).
4.24
Nu niet is gebleken dat belanghebbende te laat zijn aangifte inkomstenbelasting 2015 heeft ingediend, laat staan dat hij aangemaand is om binnen een bepaalde termijn aangifte te doen en dit vervolgens niet heeft gedaan, kan de boete niet in stand blijven. Het Gerecht zal de boete voor het jaar 2015 aldus vernietigen.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 2.100 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1, 1,5 punt voor 4 of meer samenhangende zaken).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet tijdig beslissen op bezwaar gegrond;
- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslagen en de verzuimboetes over de jaren 2012 en 2013 niet-ontvankelijk;
- vermindert de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en premie AVBZ 2014 tot naar een belastbaar inkomen en premie-inkomens van NAf 100.000;
- vernietigt de boetebeschikking 2014;
- vermindert de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW, premie AVBZ 2015 tot naar een belastbaar inkomen en premie-inkomens van NAf 59.813;
- vernietigt de navorderingsaanslag BVZ 2015;
- vernietigt de boetebeschikking 2015;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 2.100; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 21 september 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.vgl. HR 3 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0821.
2.vgl. HR 29 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5466.
3.vgl. HR 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401.
4.vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
5.Vgl. GEA Curaçao 5 januari 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:1.