ECLI:NL:OGEAC:2022:261

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
CUR202102722, CUR202102723 en CUR202102730 t/m CUR202102732
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens termijnoverschrijding in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep ingesteld door belanghebbende tegen uitspraken op bezwaar van de Inspecteur der Belastingen. De onderhavige uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 29 maart 2021, maar het beroepschrift is pas op 22 september 2021 ingediend, wat buiten de wettelijke termijn van twee maanden valt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraken op bezwaar uiterlijk op 6 juli 2021 ter post zijn bezorgd, waardoor de beroepstermijn op 7 juli 2021 is aangevangen. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij de uitspraken pas op 29 juli 2021 heeft ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat, ongeacht deze vertraging, het beroep te laat is ingediend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de niet-ontvankelijkheid te heroverwegen, aangezien de termijnoverschrijding niet kan worden gerechtvaardigd door bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft ook de verzoeken om immateriële schadevergoeding en proceskosten afgewezen, omdat de behandeling van het beroep minder dan anderhalf jaar heeft geduurd, wat binnen de redelijke termijn valt. De uitspraak concludeert met de verklaring dat het beroep niet-ontvankelijk is.

Uitspraak

Uitspraak van 18 augustus 2022
BBZ nrs. CUR202102722, CUR202102723 en CUR202102730 t/m CUR202102732
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 5 oktober 2018 naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2013 t/m 2017 opgelegd ten bedrage van elk NAf 14.400. Daarbij zijn vergrijpboetes opgelegd wegens het te weinig betalen van belasting van elk NAf 3.600 (25%).
1.2
Belanghebbende heeft op 16 oktober 2018 tegen de naheffingsaanslagen en boetes bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 29 maart 2021 de naheffingsaanslagen en de boetes gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 22 september 2021 via e-mail beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 10 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A] (directeur grootaandeelhouder). Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. Gelijktijdig zijn daar de zaken met nummers CUR202102716, CUR202102717, CUR202102719 t/m CUR202102721 van [MPI] N.V. en de zaken met nummers CUR202102710 t/m CUR202102713 en CUR202102727 t/m CUR202102729 van [MTHES] N.V. behandeld.

2.FEITEN

2.1
De Stichting belastingaccountantsbureau (hierna: SBAB) heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting voor de jaren 2013 t/m 2015. Voor de jaren 2016 en 2017 is een advies gegeven over op te leggen (taxatieve) naheffingsaanslagen. Met dagtekening 7 augustus 2018 is het rapport door SBAB vastgesteld.
2.2
De aandelen van belanghebbende zijn volledig in het bezit van [OH] N.V. De heer [MM] is directeur en middellijk aandeelhouder van belanghebbende.
2.3
Belanghebbende maakt sinds 1 januari 2004 deel uit van een fiscale eenheid voor de winstbelasting. Onderdeel van deze fiscale eenheid zijn [OH] N.V. (moedermaatschappij), [MTHES] N.V., [MPI] N.V., [MI] N.V., [MGC] N.V., [MCS] N.V. en belanghebbende.
2.4
Belanghebbende is in bezit van een pand en een loods. Deze worden ter beschikking gesteld aan [MTHES] N.V. (zie 2.2 BAB-rapport).

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Daarnaast zijn de boetes in geschil.
3.2
Belanghebbende stelt dat geen vergoeding in rekening gebracht wordt over het ter beschikking stellen van de loods, er derhalve geen sprake is van een belastbare prestatie voor de omzetbelasting en dat de naheffingsaanslagen daarom vernietigd dienen te worden. Belanghebbende concludeert daarnaast tot vernietiging van de opgelegde boetes.
3.3
De Inspecteur stelt dat de vergoeding voor het ter beschikking stellen van de loods bestaat uit het door [MTHES] N.V. betalen van kostenfacturen, dat deze vergoeding niet zakelijk is, dat dan de vergoeding dient te worden gesteld op de waarde in het economisch verkeer en dat de naheffingsaanslagen derhalve terecht zijn opgelegd. De boetes zijn naar de mening van de Inspecteur terecht opgelegd.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep

4.1
In artikel 31, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.2
De onderhavige uitspraken op bezwaar zijn gedagtekend op 29 maart 2021. Het beroepschrift is op 22 september 2021 ingediend. Dit beroepschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
De regel dat beroep moet worden ingediend binnen twee maanden na dagtekening van de uitspraak op bezwaar leidt uitzondering indien de uitspraak na de datum van dagtekening is bekendgemaakt. In dat geval vangt de termijn voor het instellen van beroep op de dag na bekendmaking. Bekendmaking van de uitspraak kan geschieden door terpostbezorging (vgl. Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102).
4.4
Belanghebbende heeft gesteld dat de uitspraken op bezwaar pas na de datum van dagtekening ter post zijn bezorgd. De poststempel op de enveloppe waarin de uitspraken op bezwaar, aldus belanghebbende, zijn verzonden, heeft als datum 6 juli 2021. Belanghebbende stelt dat hij de uitspraken op bezwaar vervolgens pas op 29 juli 2021 heeft ontvangen.
4.5
Gelet op de poststempel moet aangenomen worden dat de uitspraken uiterlijk op 6 juli 2021 ter post zijn bezorgd. Dit brengt mee dat de beroepstermijn is aangevangen op 7 juli 2021. Het beroepschrift is ingediend op 22 september 2021, dat is buiten de termijn van twee maanden en dus te laat.
4.6
Een niet-ontvankelijkverklaring van een beroep op grond van termijnoverschrijding blijft op grond van artikel 5, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken echter achterwege ingeval van bijzondere omstandigheden. Belanghebbende heeft gesteld dat zij pas op 29 juli 2021 op de hoogte is gekomen van de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende resteert op die datum nog een beroepstermijn van (meer dan) zes weken.
4.7
Als met vertraging is kennisgenomen van een uitspraak op bezwaar geldt dat het beroep zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Behoudens bijzondere omstandigheden merkt het Gerecht een termijn van ten minste twee weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (vgl. GHvJ 8 juni 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:147). Deze termijn van twee weken is evenwel niet relevant, nu belanghebbende na kennisneming van de uitspraken op bezwaar nog een beroepstermijn resteerde van ruim zes weken (vgl. GHvJ 12 augustus 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:159). Belanghebbende heeft buiten de beroepstermijn beroep ingesteld, zodat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke behandeling komt het Gerecht niet toe.
Immateriële schadevergoeding
4.8
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.9
Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot een vergoeding van immateriële schade, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Bij deze toerekening heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijft, en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Daarbij wordt voor het bedrag aan schadevergoeding uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
4.1
In een geval als het onderhavige, waarbij het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan een vergoeding van immateriële schade alleen plaatsvinden als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn voor zover toe te rekenen aan de procedure bij het Gerecht. De niet-ontvankelijkverklaring van het beroep brengt immers mee dat het optreden van het bestuursorgaan niet meer aan het oordeel van de rechter is onderworpen (vgl. HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712).
4.11
Vast staat dat belanghebbende op 22 september 2021 beroep heeft ingesteld en
dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 18 augustus 2022. De behandeling van het beroep heeft derhalve in totaal minder dan anderhalf jaar geduurd, hetgeen betekent dat een eventuele overschrijding van de redelijke termijn niet kan worden toegerekend aan de procedure bij het Gerecht. Voor een schadevergoeding is daarom geen aanleiding.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 18 augustus 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500