ECLI:NL:OGEAC:2019:79

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
CUR201600102 en CUR201600103
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over investeringsaftrek en naheffingsaanslagen voor autoverhuurbedrijf

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 17 april 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een autoverhuurbedrijf en de Inspecteur der Belastingen. Het autoverhuurbedrijf had investeringsaftrek geclaimd voor de aanschaf van pick-ups, maar de Inspecteur had naheffingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd wegens vermeende onterecht genoten aftrekken. De belanghebbende stelde dat de pick-ups niet als personenauto's moesten worden aangemerkt, maar als vrachtauto's, omdat het vervoer van goederen de primaire functie was. Het Gerecht oordeelde dat de mogelijkheid tot personenvervoer ondergeschikt was aan het goederenvervoer, waardoor de pick-ups niet onder de uitsluiting van investeringsaftrek vielen. De naheffingsaanslagen werden verminderd en de vergrijpboetes aangepast. Het Gerecht verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en droeg de Inspecteur op de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 17 april 2019
BBZ nrs. CUR201600102 en CUR201600103
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ Belanghebbende ], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 27 maart 2015 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2010 opgelegd van NAf 135.692. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 33.923 (25%).
1.2
Aan belanghebbende is op 27 maart 2015 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2011 opgelegd van NAf 62.769. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van NAf 15.692 (25%).
1.3
Belanghebbende heeft op 28 mei 2015 daartegen bezwaar gemaakt.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken van 23 februari 2016 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
1.5
Belanghebbende heeft op 21 april 2016 beroepen ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij is NAf 150 aan griffierecht betaald.
1.6
De Inspecteur heeft op 31 januari 2018 een verweerschrift ingediend.
1.7
De zitting heeft op 16 maart 2018 plaatsgevonden ten overstaan van rechter mr. De Werd. Namens belanghebbende is verschenen [ A ], verbonden aan [ Q ]. Namens de Inspecteur is verschenen [ B ]. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Verder heeft belanghebbende foto’s van de voertuigen ingebracht, alsmede invoerdocumenten.
1.8
Belanghebbende heeft op het verzoek van het Gerecht op 4 april 2018 een nader stuk, te weten het BAB-rapport, ingebracht.
1.9
De Inspecteur heeft op 18 juni 2018 nadere stukken ingebracht.
1.1
Een nadere zitting heeft op 22 juni 2018 plaatsgevonden ten overstaan van rechter mr. De Werd. Namens belanghebbende is verschenen [ A ], voornoemd. Namens de Inspecteur is verschenen [ B ].
1.11
Door defungeren van rechter mr. De Werd per 1 augustus 2018, kan de uitspraak in deze zaak niet door hem worden gewezen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft als activiteit het verhuren van voertuigen. Na de periode van verhuur worden de voertuigen verkocht. Tot het wagenpark van belanghebbende behoren onder meer caddies (kleine bestelauto’s) en pick-ups.
2.2
Belanghebbende heeft in 2009, 2010 en 2011 voertuigen, waaronder pick-ups, aangeschaft en ter zake daarvan investeringsaftrek in aanmerking genomen.
2.3
Namens de Inspecteur heeft in 2013 een boekenonderzoek plaatsgevonden bij belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van de aangiften winstbelasting, loonbelasting en omzetbelasting voor de jaren 2008 tot en met 2011. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 3 juni 2014. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
4.3.1
Investeringsaftrek / Desinvesteringsbijtelling
In de jaren 2008 tot en met 2011 heeft belastingplichtige IA geclaimd over auto's die zijn aangeschaft. Op grond van artikel 5A lid 3 c zijn personenauto's geen bedrijfsmiddelen. In hoeverre de geleasde auto als bedrijfsmiddel kunnen worden aangemerkt verwijs ik naar de uitspraak van de Raad van Beroep 3 mei 1996 nr. 1995/79. Een verhuurbedrijf heeft geen recht op IA voor de personenauto's die zonder chauffeur worden verhuurd. Er is dan geen sprake van bedrijfsmatig personenvervoer. Aangezien het om operationeel lease gaat, die hetzelfde wordt aangemerkt als een autoverhuur, is de geclaimde IA ook niet toegestaan. (…)
Correctie
2008
2009
2010
2011
Investeringsaftrek
180.618
72.209
38.92
123.545
In de jaren 2008 tot en met 2011 zijn door belastingplichtige auto's verkocht, waarvoor zij destijds IA heeft ontvangen. Omdat de vervreemding van deze bedrijfsmiddelen heeft plaatsgevonden binnen 6 jaar (voor gebouwen geldt een termijn van 15 jaar) na de aanvang van het jaar waarin de investering heeft plaatsgevonden, is belastingplichtige DIB verschuldigd.
Op grond van artikel 5A, lid 2 LWB is belastingplichtige DIB verschuldigd.
Correctie
2008
2009
2010
2011
Desinvesteringsbijtelling
22.65
39.289
38.004
22.531
Reactie belastingplichtige:
Volgens belastingplichtige worden de pick-ups en caddies door haar klanten gebruikt om materialen, apparatuur en gereedschappen te vervoeren. Volgens belastingplichtige zijn deze motorrijtuigen niet ingericht voor vervoer van personen en vallen daarmee niet binnen de reikwijdte van personenauto's. Zie bijlage 8 voor reactie belastingplichtige.
Reactie medewerkster:
In mijn voorgestelde correcties heb ik geen rekening gehouden met de caddies. De correcties hebben uitsluitend betrekking op pick-ups (enkel en dubbele cabine). Uit de definitie van personenauto’s valt af te lezen dat zowel pick-ups van enkel en dubbele cabine hieronder vallen. Om deze reden stel ik u voor om de voorgestelde correctie te handhaven.
2.4
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd, alsmede de vergrijpboetes. Daarbij heeft de Inspecteur de investeringsaftrek gecorrigeerd ter zake van de pick-ups van het merk [ M ], type
[S], met enkele en dubbele cabine, alsmede van het merk Nissan. Deze voertuigen zijn door de Belastingdienst Douane voor de invoerrechten aangemerkt als “automobielen voor goederenvervoer” (code 8704.2100).

3.GESCHIL

3.1
in geschil is of de naheffingsaanslagen en de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de belastbare winst voor het jaar 2010 met NAf 38.920 (correctie investeringsaftrek) en NAf 38.004 (correctie desinvesteringsbijtelling), en tot vermindering van de belastbare winst voor het jaar 2011 met NAf 123.545 (correctie investeringsaftrek) en NAf 22.531 (correctie desinvesteringsbijtelling),
3.3
Verder zijn de vergrijpboetes in geschil.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
In artikel 29, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.2
De onderhavige aanslagbiljetten zijn gedagtekend op 27 maart 2015. Het bezwaarschrift is op 28 mei 2015 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
4.4
Belanghebbende stelt, hetgeen niet is weersproken, dat zij pas op 21 mei 2015 op de hoogte is gekomen van de aanslagbiljetten.
4.5
Als met vertraging is kennisgenomen van een aanslag, geldt dat het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Behoudens bijzondere omstandigheden merkt het Gerecht een termijn van drie weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (GEA Curaçao 19 april 2018, nr. CUR201500175, CLI:NL:OGEAC:2018:54). Belanghebbende heeft op 28 mei 2015 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de boetes waarmee zij pas op 21 mei 2015 bekend is geworden. Dit is binnen de termijn van drie weken, zodat de bezwaartermijn niet is overschreden. De bezwaren zijn daarom ontvankelijk. De Inspecteur heeft mitsdien ten onrechte de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Reeds daarom zijn de beroepen gegrond.
Investeringsaftrek
4.6
Indien in een boekjaar voor meer dan NAf 5.000 wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen, wordt ingevolge artikel 5A, lid 1, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (hierna: LWB) 8% van het investeringsbedrag ten laste gebracht zowel van de winst van dat jaar als van de winst van het daaropvolgend boekjaar (tekst 2010 en 2011).
4.7
Onder investeren wordt verstaan het aangaan van verplichtingen ter zake van de aanschaffing of de verbetering van bedrijfsmiddelen, die voor de uitoefening van een onderneming binnen de Nederlandse Antillen worden gebezigd, zomede het maken van voortbrengingskosten daarvoor (artikel 5A, lid 1, tweede volzin, LWB).
4.8
Ingevolge artikel 5A, lid 3, letter c, LWB worden personenauto’s niet tot de bedrijfsmiddelen gerekend, tenzij deze bestemd zijn voor het bedrijfsmatige personenvervoer.
4.9
Van bedrijfsmatig personenvervoer is slechts sprake als een ondernemer in het kader van zijn onderneming met behulp van personenauto’s personen vervoert of doet vervoeren krachtens een met de te vervoeren personen of derden gesloten vervoersovereenkomst. Het bedrijfsmatig (doen) vervoeren van personen heeft een ander karakter dan het bedrijfsmatig verhuren van automobielen zonder chauffeur. Met andere woorden, van een auto die zonder chauffeur ter beschikking van derden wordt gesteld (verhuurd), kan niet worden gezegd, dat deze bestemd is voor het bedrijfsmatig personenvervoer (Raad van Beroep voor Belastingzaken 19 mei 1995, nr. 1993-117, ECLI:NL:ORBBNAA:1995:BU4908).
4.1
Belanghebbende betoogt dat de door haar aangeschafte pick-ups, zowel met enkele als dubbele cabine, niet als personenauto’s, maar als kleine, open vrachtauto’s moeten worden aangemerkt, en dus niet onder de uitgesloten bedrijfsmiddelen (personenauto’s) van artikel 5A, lid 3, letter c, LWB vallen.
4.11
Een motorrijtuig dat uit hoofde van zijn bouw kan dienen voor het vervoer van personen langs de weg, dient te worden aangemerkt als een personenauto, ook indien het tevens kan dienen voor andere doeleinden, tenzij moet worden aangenomen dat de mogelijkheid tot personenvervoer ondergeschikt is aan het vervoer waarvoor het voertuig overigens dient, en aldus geen zelfstandige betekenis heeft (vgl. HR 25 oktober 2000, nr. 35.771, ECLI:NL:HR:2000:AA7845). De volumeverhouding tussen het passagiers- en het vrachtgedeelte is één van de factoren die daarbij een rol kan spelen (vgl. HR 17 augustus 1994, nr. 29.723, ECLI:NL:HR:1994:ZC5730 (https://www.navigator.nl/document/inod674e8d1cbdc41fc16091056e64c4234c?anchor=id-ea8738173f5bad16ae527f8b7a231ffe), BNB 1994/300).
4.12
Naar het oordeel van het Gerecht is bij de multifunctioneel ingerichte pick-ups die door belanghebbende zijn aangeschaft, met name gelet op de volumeverhouding tussen het passagiers- en vrachtgedeelte, de mogelijkheid tot personenvervoer ondergeschikt aan het gebruik van het voertuig voor het vervoer van goederen en materialen. Dit brengt mee dat de mogelijkheid tot personenvervoer geen zelfstandige betekenis heeft en deze pick-ups derhalve niet kunnen worden aangemerkt als personenauto’s. Deze pick-ups vallen daarom niet onder de uitgesloten bedrijfsmiddelen van artikel 5A, lid 3, letter c, LWB, zodat de investeringsaftrek dienaangaande toepassing kan vinden.
4.13
Het gelijk is in zoverre aan belanghebbende. De belastbare winst voor de jaren 2010 en 2011 dient met respectievelijk NAf 38.920 en NAf 123.545 te worden verminderd. Uitgaande van een winstbelastingtarief in 2010 en 2011 van 30% betekent dit dat de naheffingsaanslagen met respectievelijk NAf 11.676 en NAf 37.063 worden verminderd.
Desinvesteringsbijtelling
4.14
Ingeval in een jaar zaken worden vervreemd, waarvoor destijds investeringsaftrek is verleend, wordt ingevolge artikel 5A, lid 2, LWB van de overdrachtsprijzen een gelijk percentage als waarvoor destijds investeringsaftrek is verleend, ten bate van zowel de winst van dat jaar als van de winst van het daaropvolgende jaar gebracht.
4.15
Blijkens artikel 5A, lid 1, LWB is van een investering slechts sprake als verplichtingen zijn aangegaan ter zake van de aanschaffing van een bedrijfsmiddel. Van een desinvesteringsbijtelling kan daarom slechts sprake zijn met betrekking tot zaken die als bedrijfsmiddel zijn verworven (vgl. HR 5 juni 1991, nr. 26.333, ECLI:NL:HR:1991:ZC4609, BNB 1991/282; HR 6 maart 1996, nr. 30.784, ECLI:NL:HR:1996:AA1934, BNB 1996/204).
4.16
Het Gerecht begrijpt belanghebbendes betoog aldus dat zij in de jaren 2009 tot en met 2011 weliswaar voertuigen heeft verkocht ter zake waarvan in de jaren 2005 tot en met 2007 investeringsaftrek is genoten, maar dat deze voertuigen niet als een bedrijfsmiddel kunnen worden aangemerkt. Onder verwijzing naar voornoemde jurisprudentie brengt dit volgens belanghebbende mee dat geen desinvesteringsbijtelling in de jaren 2010 en 2011 kan plaatsvinden.
4.17
Uitgangspunt is dat als destijds ter zake van investeringen investeringsaftrek is genoten, sprake is geweest van de aanschaffing van een bedrijfsmiddel. Wie stelt dat deze regel niet opgaat, zoals belanghebbende doet, heeft daarvan de bewijslast.
4.18
Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende op generlei wijze onderbouwd dat destijds voertuigen zijn aangeschaft die niet kwalificeren als bedrijfsmiddel. Belanghebbende is derhalve niet geslaagd in haar bewijslast.
Vergrijpboetes
4.19
Nu de belastbare winst voor de jaren 2010 en 2011 met respectievelijk NAf 38.920 en NAf 123.545 wordt verminderd, dienen de vergrijpboetes dienovereenkomstig te worden verminderd met 25% van 30% (tarief) van NAf 38.920, ofwel Naf 2.919 (2010) respectievelijk 25% van 30% (tarief) van NAf 123.545, ofwel NAf 9.265 (2011).
4.2
Verder betoogt belanghebbende dat ook de vergrijpboetes ter zake van de correcties desinvesteringsbijtelling dienen te vervallen nu zij daaromtrent een pleitbaar standpunt heeft ingenomen.
4.21
Indien door een onjuiste belastingaangifte te weinig belasting is betaald, kan ter zake daarvan geen boete worden opgelegd indien aan die aangifte een standpunt ten grondslag ligt dat gebaseerd kan worden op een pleitbare uitleg van het (fiscale) recht. Een standpunt is pleitbaar als belanghebbende ten tijde van het doen van die aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat zijn uitleg van het fiscale recht en daarmee de door hem gedane aangifte, juist was (HR 21 april 2017, nrs. 15/05278, ECLI:NL:HR:2017:638).
4.22
Het standpunt van belanghebbende dat de in de jaren 2009 tot en met 2011 verkochte voertuigen niet als een bedrijfsmiddel kunnen worden aangemerkt, acht het Gerecht niet zodanig pleitbaar dat het innemen daarvan in de weg staat aan het opleggen van vergrijpboetes. Het Gerecht acht de opgelegde vergrijpboetes passend en geboden.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1, ALL worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.2
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter de investeringsaftrek gecorrigeerd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid.
Kosten beroepsfase
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze forfaitaire proceskostenvergoeding wordt in het onderhavige geval berekend op NAf 1.750 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, 0,5 punt voor nadere zitting, wegingsfactor 1; waarde per punt NAf 700).
5.6
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht echter geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Inspecteur treft immers niet het verwijt dat hij naheffingsaanslagen heeft opgelegd terwijl op dat moment duidelijk was dat die naheffingsaanslagen in een daartegen ingestelde procedure geen stand zullen houden (vgl. HR 13 april 2007, nr. 41.235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Evenmin is sprake van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag winstbelasting 2010 tot NAf 124.016;
- vermindert de naheffingsaanslag winstbelasting 2011 tot NAf 25.706;
- vermindert de vergrijpboete 2010 tot NAf 31.004;
- vermindert de vergrijpboete 2011 tot NAf 6.427;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.750; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 17 april 2019, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël – van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500