ECLI:NL:OGEAC:2019:76

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
CUR201702644 t/m CUR201702646
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen winstbelasting en vergrijpboetes door belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een beroep van belanghebbende tegen naheffingsaanslagen winstbelasting en vergrijpboetes. De Inspecteur had vier winstcorrecties aangebracht, waarvan belanghebbende erkende dat één correctie terecht was. Dit leidde tot omkering van de bewijslast voor de overige correcties, waar belanghebbende niet in slaagde om tegenbewijs te leveren. De naheffingsaanslagen betroffen bedragen voor de jaren 2011 tot en met 2013, met bijbehorende boetes. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en boetes, maar het Gerecht oordeelde dat de bezwaren ontvankelijk waren, ondanks dat deze buiten de wettelijke termijn waren ingediend. Het Gerecht concludeerde dat de Inspecteur de naheffingsaanslagen correct had vastgesteld en handhaafde deze, evenals de vergrijpboetes. De proceskosten werden vergoed aan belanghebbende, en het griffierecht werd terugbetaald. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om tijdig en correct aangifte te doen, en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

Uitspraak van 16 april 2019
BBZ nrs. CUR201702644 t/m CUR201702646
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ Belanghebbende ], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 21 april 2016 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2011 opgelegd van NAf 77.838. Tevens is een boete opgelegd van NAf 11.675 (15%).
1.2
Aan belanghebbende is op 21 april 2016 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2012 opgelegd van NAf 39.192. Tevens is een boete opgelegd van NAf 5.878 (15%).
1.3
Aan belanghebbende is op 21 april 2016 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2013 opgelegd van NAf 179.770. Tevens is een boete opgelegd van NAf 26.965 (15%).
1.4
Belanghebbende heeft op 17 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen en boetes.
1.5
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 24 november 2017 de naheffingsaanslagen verminderd tot bedragen van respectievelijk NAf 72.658 (2011), NAf 34.833 (2012) en NAf 176.120 (2012). Daarbij zijn de boetes verminderd tot bedragen van NAf 10.899 (15%), NAf 5.225 (15%) en NAf 26.418 (15%).
1.6
Belanghebbende heeft op 27 november 2017 beroepen ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij is NAf 150 aan griffierecht betaald.
1.7
Belanghebbende heeft op 14 mei 2018 de beroepen gemotiveerd.
1.8
De Inspecteur heeft op 16 en 23 augustus 2018 ambtshalve de naheffingsaanslagen verminderd tot bedragen van respectievelijk NAf 63.874 (2011), NAf 31.187 (2012) en NAf 52.991 (2013). Daarbij zijn de boetes verminderd tot bedragen van NAf 9.581 (15%), NAf 4.678 (15%) en NAf 7.949 (15%).
1.9
Belanghebbende heeft op 25 maart 2019 nadere stukken ingebracht, waaronder de mutaties op de voorschotrekeningen, managementovereenkomsten en facturen.
1.1
De Inspecteur heeft op 27 maart 2019 verweerschriften ingediend.
1.11
De zitting heeft op 28 maart 2019 plaatsgevonden te Willemstad. Belanghebbende is vertegenwoordigd door haar bestuurder [ A ], bijgestaan door [ B ], verbonden aan [ Q ]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [ C ], [ D ] en taxateur [ E]. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is opgericht in 2004. Zij is een houdstermaatschappij en vormt een fiscale eenheid met de dochtermaatschappijen [ K ], [ L ] en [ M ].
2.2
De aandelen in belanghebbende zijn voor 98,8% in handen van [ R ]. De overige aandelen zijn in handen van zijn drie kinderen.
2.3
In opdracht van de Inspecteur heeft in 2015 bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de winstbelasting voor de jaren 2010 tot en met 2012. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 30 oktober 2015. Daarin is onder meer het volgende opgemerkt:
4.1.1
Voorschot personeel ([ belanghebbende ])
Belastingplichtige boekt onder deze rekening verschillende geldtransacties die door de directeuren,
[R], [ M ] en [ J ] voor hun eigen rekening worden gedaan. De transacties houden onder andere in: geldopnames, betalingen van nota's, terugbetaling aan de BV. Deze rekening heeft een karakter van een rekening-courant en wordt als een rekening-courant met de directeuren aangemerkt voor de belastingdienst.
Over de vordering in de rekening-courant op de directeuren heeft belastingplichtige geen rente in rekening gebracht. Belastingplichtige dient namelijk zakelijk te handelen. De Belastingdienst neemt het standpunt in dal een rente van minimaal 6% voor de jaren 2010 en 2011 en 4% met ingang van het jaar 2012 als zakelijk kan worden aangemerkt. Ik stel daarom voor dat belastingplichtige alsnog over het gemiddelde saldo van de rekening-courant een rente in rekening brengt aan de directeuren. De rente word (in de rekening-courant met de directeuren verwerkt. (…)
Correctie
2010
2011
2012
2013
[ R ]
294
247
705
1.398
[ M ]
934
666
293
622
[ J ]
514
674
532
296
Totaal
1.742
1.587
1.53
2.316
(…)
Reactie belastingplichtige
Volgens belastingplichtige is hier geen sprake van een lening en daarom kan er geen rente in rekening worden gebracht.
Reactie SBAB
lk heb belastingplichtige erop gewezen dal de saldi van de rekeningen-courant over de jaren vorderingen zijn die belastingplichtige heeft op de aandeelhouders. Over deze vorderingen in de rekeningen-courant dient belastingplichtige een rente in rekening te brengen.
4.1.2
Voorziening vakantiedagen ([ Belanghebbende])
Belastingplichtige heeft een voorziening gevormd met de benaming voorziening vakantiedagen. Deze voorziening bedraagt 387.692 op de balans ultimo 2013. Deze voorziening heeft betrekking op niet opgenomen vakantiedagen van de directeuren die in geld uitbetaald kunnen worden. De uitbetaling kan plaatsvinden in het jaar volgend op het jaar waarin de vakantiedagen toegekend zijn. Volgens de arbeidsovereenkomst heeft de werknemer het recht om 10 niet opgenomen vakantiedagen naar het volgende jaar mee te nemen. De overige niet-opgenomen vakantiedagen dienen uitbetaald te worden.
Ik heb de voorziening berekend aan de hand van de nog niet opgenomen vakantiedagen en het uurloon van de verschillende werknemers per eind 2013. Het uurloon is vermeld op de salarisslippen. De berekende voorziening is als volgt:
Werknemers
N-opgenomen vakdgn -10
N-opgenomen vakdgn in uur
Uurloon
Berekende voorziening
[ J ]
36 (46-10)
288
49,0394
14.103
[ M ]
51 (61-10)
408
49,0394
20.008
[ R ]
62 (72-10)
496
63,4628
31.478
Totaal
65.609
lk stel voor om het verschil tussen de berekende en aangegeven voorziening niet opgenomen vakantiedagen te corrigeren en vrij te laten vallen ten gunste van het resultaat. De correctie wordt 322.083 (387.692 -/- 65.609).
Reactie belastingplichtige
Volgens belastingplichtige hebben de directeuren over de jaren 1999 tot en met 2010 geen vakantiedagen opgenomen. De niet opgenomen vakantiedagen dienen te worden geschat, omdat deze niet geregistreerd zijn door belastingplichtige. Bij de berekening van de voorziening heeft de belastingplichtige rekening gehouden met 23 niet opgenomen vakantiedagen per jaar en per directeur. Belastingplichtige is van mening dat de voorziening van 387.692 terecht gevormd is.
Reactie SBAB
Tijdens het onderzoek heeft mevrouw [ J ] verklaard dat de vakantiedagen feitelijk wel worden bijgehouden. Deze informatie wordt geboekt in het loonberekeningsprogramma Payroll Pro en deze niet opgenomen vakantiedagen zijn vermeld op de salarisslippen. Daarom heb ik de niet opgenomen vakantiedagen conform de salarislippen van december 2013 gebruikt om de voorziening te bepalen. Mevrouw [ J ] kon geen verklaring geven over de totstandkoming van de niet opgenomen vakantiedagen in de berekening van de voorziening door de adviseur. Aangezien ik geen aanleiding heb gevonden om te veronderstellen dat de gevoerde loonadministratie onjuist is, baseer ik me op die administratie en wordt de correctie gehandhaafd.
4.1.3
Voorziening verbouwing [Belanghebbende]
Belastingplichtige heeft ten laste van het resultaat van 2013 een voorziening van 800.000 gevormd met de benaming voorziening verbouwing. Volgens de belastingadviseur is deze voorziening gevormd omdat belastingplichtige van plan was om in 2014 te gaan bouwen. Belastingplichtige is een lening van 1.600.000 aangegaan in 2013. De belastingadviseur heeft verklaard dat zij voornemens is om in 2014 opnieuw 800.000 te doteren bij de aanvang van de bouw.
Ik ben van mening dat hier sprake is van investeringen in vaste activa. Conform LWB artikel 5 lid 3 dienen investeringen te worden geactiveerd en afgeschreven gedurende de economische levensduur volgens goed koopmansgebruik. Het vormen van een voorziening voor investeringen is fiscaal niet toegestaan. Voor de geplande dotatie in 2014 geldt dit ook.
Belastingplichtige heeft een nieuw magazijn gebouwd aan de [adres] en heeft ook het bestaande gebouw op dat adres gerenoveerd en vergroot.
4.2.1
Omzet [ L ]
Tijdens de controle van de omzet heb ik geconstateerd dat belastingplichtige het gebouw aan de
[adres] aan [ CL ] ter beschikking stelt zonder een huursom in rekening te brengen. [ CL ] is de eenmanszaak van mw. [L ] die toentertijd als manager werkte bij belastingplichtige. Mw. [ L ] is de echtgenote van de Digra.
Belastingplichtige dient zakelijk te handelen hij het verhuren van een pand en dient een zakelijke huur in rekening te brengen. Dit betekent dat belastingplichtige ten onrechte geen huur in rekening heeft gebracht aan [ CL ] in de controlejaren. De huuropbrengsten ten aanzien van [ adres ] dienen te worden gecorrigeerd. Voor de berekening van huuropbrengsten hanteer ik de huurprijs per m2 voor het gebouw aan dc [adres ]. Deze huurprijs wordt vermenigvuldigd met het aantal m2 van het gebouw aan de [adres]. Het terrein aan de [adres] grenst aan het terrein van de [ adres ] en is qua locatie gelijkwaardig. De huurprijs van de [adres ] is 15,10 (4.500/298 m2) per m2. De huurprijs voor de [ adres ] stel ik vast op 15 per m2. Het gebouw aan de [ adres ] bestaat uit 560 m2. De berekende huuropbrengst voor [ adres ] wordt dan 8.400 (560 * 15 per m2) per maand en 100.800 per jaar.
2.4
Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn naheffingsaanslagen winstbelasting over de jaren 2011 tot en met 2013 opgelegd. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen (na ambtshalve vermindering) als volgt vastgesteld:
Correcties (NAf)
2011
2012
2013
Aangegeven winst
168.276
- 447.492
1 Voorschot personeel
1.587
1.53
2.316
2 Voorziening vakantiedagen
322.083
3 Voorziening onderhoud/verbouwing
800
4 Huuromzet ([ L ])
84
84
84
5 Overige correcties (niet betwist)
15.751
14.844
-399.939
Totaal winstcorrecties
101.338
100.374
808.46
Correctie verliesverrekening
83.805
13.03
Belastbare winst na correctie
185.143
281.68
360.968
Verschuldigde winstbelasting
63.874
77.462
99.266
Betaald
46.275
46.275
Naheffingsaanslag winstbelasting
63.874
31.187
52.991
Vergrijpboete (15%)
9.581
4.678
7.949

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur de naheffingsaanslagen na ambtshalve vermindering tot een juist bedrag heeft vastgesteld.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de naheffingsaanslagen zoals deze op 16 en 23 augustus 2018 ambtshalve zijn verminderd tot bedragen van respectievelijk NAf 63.874 (2011), NAf 31.187 (2012) en NAf 52.991 (2013). Reeds daarom is het beroep inzake de naheffingsaanslagen gegrond.
3.3
Verder zijn de vergrijpboetes in geschil. Belanghebbende betoogt dat deze boetes dienen te vervallen nu zij een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de boetes zoals deze op 16 en 23 augustus 2018 ambtshalve zijn verminderd tot bedragen van respectievelijk NAf 9.581 (2011), NAf 4.678 (2012) en NAf 7.949 (2013). Reeds daarom is het beroep inzake de vergrijpboetes gegrond.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
In artikel 29, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.2
De onderhavige aanslagbiljetten zijn gedagtekend op 21 april 2016. De bezwaarschriften zijn op 17 oktober 2016 ingediend. Deze bezwaarschriften zijn dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
4.4
Het Gerecht acht aannemelijk dat belanghebbende pas door de aanmaning van 30 september 2016 op de hoogte is gekomen van de aanslagbiljetten.
4.5
Als met vertraging is kennisgenomen van een aanslag, geldt dat het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Behoudens bijzondere omstandigheden merkt het Gerecht een termijn van drie weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (GEA Curaçao 19 april 2018, nr. CUR201500175, ECLI:NL:OGEAC:2018:54). Belanghebbende heeft op 17 oktober 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de boetes waarmee zij pas op 30 september 2016 bekend is geworden. Dit is binnen de termijn van drie weken, zodat de bezwaartermijn niet is overschreden. De bezwaren zijn daarom ontvankelijk.
Omkering bewijslast; vereiste aangifte
4.6
Artikel 31, lid 3, ALL bepaalt, voor zover van belang, dat het beroep van de belastingplichtige moet worden afgewezen indien geen aangifte is gedaan of de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.7
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is (vgl. HR 17 augustus 2018, nr. 17/04145, ECLI:NL:HR:2018:1312; GHvJ 6 juni 2018, nr. AUA2017H00093, ECLI:NL:OGHACMB:2018:105).
4.8
Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven (vgl. HR 17 augustus 2018, nr. 17/04145, ECLI:NL:HR:2018:1312; GHvJ 6 juni 2018, nr. AUA2017H00093, ECLI:NL:OGHACMB:2018:105). Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast.
Huuropbrengst
4.9
Belanghebbende heeft erkend dat in de onderhavige jaren de huurwaarde van het gebouw aan de [ adres ] NAf 5.850 per maand heeft bedragen, ofwel NAf 70.200 per jaar, en dat deze huurwaarde bij het vaststellen van de winst in aanmerking genomen moet worden.
4.1
Belanghebbende heeft in de aangiften winstbelasting 2011 tot en met 2013 de door haar voorgestane huuropbrengst van NAf 70.200 per jaar niet aangegeven. De daarover verschuldigde belasting is niet alleen verhoudingsgewijs, maar ook op zichzelf beschouwd aanzienlijk (vgl. HR 24 april 2015, nr. 14/04104, ECLI:NL:HR:2015:1083). Het Gerecht acht aannemelijk dat belanghebbende door het niet aangeven van voornoemd bedrag ten tijde van het doen van de aangiften winstbelasting, zich ervan bewust was, althans zich ervan bewust moet zijn geweest, dat als gevolg van die aangiften verhoudingsgewijs en op zichzelf beschouwd aanzienlijke bedragen aan winstbelasting niet zouden worden geheven. Redengevend daarvoor is dat het gebouw [ adres ] zonder enige tegenprestatie ter beschikking is gesteld, en dat dit gebouw bovendien ter beschikking is gesteld aan de eenmanszaak die werd gedreven door de echtgenote van [ R ], de directeur en groot aandeelhouder van belanghebbende. Belanghebbende moet zich dus van deze bevoordeling bewust zijn geweest, en daarmee ook van het feit dat door haar aangiften aanzienlijke bedragen aan winstbelasting niet zouden worden geheven.
Redelijke schatting
4.11
Het vorenstaande brengt mee dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, ten gevolge waarvan voornoemde bewijsregel van artikel 31, lid 3, ALL toepassing vindt. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting.
4.12
De Inspecteur heeft de correctie “voorschot personeel” gebaseerd op een renteberekening van 4 of 6% over de vordering in rekening-courant op de directieleden. De correctie “voorziening vakantiedagen” is gebaseerd op de niet opgenomen vakantiedagen zoals deze zijn vermeld op de salarisslippen van de directieleden, de correctie “voorziening verbouwing” is gebaseerd op een door belanghebbende gevormde voorziening met het oog op een in 2014 te realiseren verbouwing, en de correctie huuropbrengst (van NAf 7.000 per maand) is mede gebaseerd op de huuropbrengst van NAf 8.000 per maand die vanaf 2016 wordt genoten ter zake van verhuur aan een derde. Gelet op deze grondslagen van de correcties kan niet worden gezegd dat de correcties onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld.
Verzwaard tegenbewijs
4.13
Indien en voor zover belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient zij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 31, lid 3, ALL bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, nr. 11/03452, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.14
Belanghebbende heeft in dat verband erop gewezen dat de voorschotten geen rekening-courant betreffen waarover rente berekend moet worden, en dat weliswaar over de periode 1999 tot en met 2010 geen vakantiedagen zijn geregistreerd maar dat op basis van (geëxtrapoleerde) gegevens uit de periode 2011 tot en met 2013 toch de niet opgenomen vakantiedagen over die eerdere periode kunnen worden benaderd. Verder heeft belanghebbende erop gewezen dat ter zake van verbouwings- en verbeteringswerkzaamheden geen voorziening gevormd kan worden, maar dat wel een voorziening voor onderhoudswerkzaamheden kan worden gevormd. In dat verband heeft belanghebbende niet kunnen aangeven welke kosten van in totaal NAf 2.046.219 aan het onderhoud kunnen worden toegerekend en in hoeverre daarvoor ter financiering een lening is aangegaan. In zoverre een lening is aangegaan voor de financiering van de onderhoudswerkzaamheden kan immers geen voorziening worden gevormd.
4.15
Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende met het vorenstaande niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. De naheffingsaanslagen winstbelasting zullen derhalve niet verder worden verminderd.
Boetes; pleitbaar standpunt
4.16
Aan belanghebbende zijn vergrijpboetes van 15% opgelegd. Redengevend daarvoor is dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de winstbelasting gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig is betaald.
4.17
Belanghebbende betoogt dat de boetes dienen te vervallen nu zij een pleitbaar standpunt heeft ingenomen.
4.18
Indien door een onjuiste belastingaangifte te weinig belasting is betaald, kan ter zake daarvan geen boete worden opgelegd indien aan die aangifte een standpunt ten grondslag ligt dat gebaseerd kan worden op een pleitbare uitleg van het (fiscale) recht. Een standpunt is pleitbaar als belanghebbende ten tijde van het doen van die aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat zijn uitleg van het fiscale recht en daarmee de door hem gedane aangifte, juist was (HR 21 april 2017, nrs. 15/05278, ECLI:NL:HR:2017:638).
4.19
De standpunten van belanghebbende dat geen rente berekend hoeft te worden over aan directieleden voorgeschoten bedragen, dat een voorziening vakantiedagen gevormd kan worden zonder dat vakantiedagen zijn geregistreerd, dat een voorziening onderhoud gevormd kan worden zonder dat ook maar een begin van bewijs is geleverd over de kostentoerekening aan dit onderhoud, en dat geen huuropbrengst hoeft te worden verantwoord als een bedrijfspand ter beschikking wordt gesteld, acht het Gerecht niet zodanig pleitbaar dat het innemen daarvan in de weg staat aan het opleggen van boetes. Het Gerecht acht de opgelegde boetes passend en geboden.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- handhaaft de naheffingsaanslagen zoals deze ambtshalve zijn verminderd tot naheffingsaanslagen van respectievelijk NAf 63.874 (2011), NAf 31.187 (2012) en NAf 52.991 (2013);
- handhaaft de boetes zoals deze ambtshalve zijn verminderd tot boetes van respectievelijk NAf 9.581 (2011), NAf 4.678 (2012) en NAf 7.949 (2013);
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 16 april 2019, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël – van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500