ECLI:NL:OGHACMB:2018:105

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
AUA2017H00093
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing AOV voor het jaar 2005

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin de Inspecteur der belastingen aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing AOV voor het jaar 2005 heeft opgelegd. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen en premie-inkomen van nihil. De Inspecteur heeft echter, met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast, de aanslagen opgelegd op basis van een geschat inkomen van Afl 150.223, dat verband houdt met een dividenduitkering van de door belanghebbende opgerichte NV.

Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht, waarbij het oordeelt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Het Hof stelt vast dat de Inspecteur de aanslagen terecht heeft opgelegd, omdat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat hij geen belaste inkomsten heeft genoten. De Inspecteur heeft de aanslagen gebaseerd op de gegevens van de Kamer van Koophandel en de jaarrekening van de NV, waaruit blijkt dat belanghebbende als aandeelhouder recht had op het dividend. Het Hof concludeert dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen een redelijke schatting heeft gemaakt van het inkomen van belanghebbende, en dat de omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd zijn.

De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 juni 2018.

Uitspraak

Uitspraak
AUA2017H00093
Datum uitspraak: 6 juni 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[ X ],
wonend in Aruba,
appellant (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (het Gerecht) van 14 juni 2017 in de zaken BBZ nrs. AUA201200013 tot en met AUA201200018, in het geding tussen:
belanghebbende
en
de inspecteur der belastingen in Aruba,
verweerder (de Inspecteur).
1.Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 28 februari 2010 voor het jaar 2005 aanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en premies AZV.
1.2. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 november 2010 voor het jaar 2006 aanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en premies AZV. Tevens is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de voor het jaar 2005 opgelegde aanslagen op 29 november 2010 bezwaar gemaakt. Op 12 januari 2011 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de hem voor het jaar 2006 opgelegde aanslagen en verzuimboete.
1.4. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 mei 2012, de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is bij brief van 12 juni 2012 tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Gerecht.
1.5. Bij uitspraak van 14 juni 2017 heeft het Gerecht het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag inkomsten-belasting 2005 verminderd, de aanslag premieheffing AOV 2005 gehandhaafd, de aanslagen inkomstenbelasting 2006 en AOV 2006 verminderd tot nihil en de beschikking verzuimboete vernietigd.
1.6. Belanghebbende heeft op 25 juli 2017 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.
1.7. Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.8. Het Hof heeft de zaak ter zitting te Oranjestad behandeld op 20 april 2018, waar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [ A ], namens de Inspecteur.

2.Feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende, geboren in 1966, is woonachtig in Aruba, [straat 00].
2.2.
Belanghebbende heeft in 1991 [ U ] NV ([ U ] NV) opgericht.
2.3.
Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 8 oktober 2004 is de status van [ U ] NV op 8 juli 2004 “ACTIEF”, staat de NV ingeschreven op het adres [straat 00], Oranjestad Oost, en wordt bij de inschrijving alleen de naam van belanghebbende vermeld.
2.4.
Bij notariële akte van 11 mei 2005 heeft belanghebbende, tezamen met [ Q ], “[ E ] N.V.” ([E] NV) opgericht. In het geplaatst kapitaal wordt door belanghebbende deelgenomen voor 85 aandelen en door [ Q ] voor 5 aandelen. Belanghebbende wordt in de betreffende akte tot directeur van [ E ] NV benoemd.
2.5.
Een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 29 augustus 2005 vermeld onder meer met betrekking tot [ E ] NV:
“ Date of incorporation 11 MAY 2005
Authorized capital ARUBAN FLORINS 180,000.00
Issued Capital ARUBAN FLORINS 90,000.00
Paid up Capital ARUBAN FLORINS 90,000.00”
Als ‘Managing director’ staat belanghebbende vermeld. In een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 26 juni 2006 zijn – met Nederlandstalige omschrijving – dezelfde gegevens vermeld. Daarbij is “Issued Capital” vertaald als “Geplaatst kapitaal” en “Paid up Capital” als “Gestort kapitaal”.
2.6.
De balans per 31 december 2005 van [ E ] NV in Afl luidt als volgt:
Current assets Current liabilities
Bank 494 Shareholders 180.000
Inventory 508.000 Short term loans 23.908
Prepaid expenses a.o. 1.319 Long term loans 325.000
Loss for the year
( 19.095)
509.813 509.813
2.7.
Bij Ministeriële beschikking van 26 oktober 2006 wordt, op het verzoek van [ U ] NV van 20 augustus 2006, aan de NV een vestigingsvergunning verleend waarbij de onderneming wordt verplaatst van [ straat 00], naar [ straat 00]. Blijkens de beschikking is de aanvraag gedaan door de heer [ L ], bestuurder van [ U ] NV.
2.8.
In de jaarrekening van de [ U ] NV over het jaar 2005, gedateerd 20 december 2006, opgesteld door [ W ] CPA, is de navolgende (gecomprimeerde) opstelling opgenomen, waarin onder meer een dividend van Afl 150.223 is vermeld:
Afl
Sales 936.321
Cost of sales
720.646
215.675
Expenses
81.396
Profit before taxes 134.279
Profit taxes
46.821
Profit for the year 87.458
Dividend (150.223)
Accumulated deficits beginning of the year
( 28.276)
Accumulated deficits end of the year ( 91.041)
Tevens is op de balans per 31 december 2005 onder “Current Account Shareholder” een bedrag opgenomen van Afl 90.683, en wordt in het cash flow overzicht voor 2005 met omschrijving “Dividend payable” een bedrag vermeld van Afl 150.223.
2.9.
Blijkens de vermelding in het handelsregister is belanghebbende met ingang van 1 september 2005 uitgetreden als bestuurder van [ U ] NV.
2.10.
Met dagtekening 26 februari 2007 declareert [ W ] CPA (hierna: Wever) aan [ U ] NV in verband met “services re compilation of financial statement for the year ended December 31, 2005 tax filing” een bedrag van $ 2.410,20. De factuur is gericht aan “[ F ]”.
2.11.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2005 en 2006 aangifte gedaan van belastbare inkomens en premie-inkomens van nihil.
2.12.
De Inspecteur heeft bij brief van 12 oktober 2009, met als toezendadres [ straat 00], belanghebbende verzocht om te verklaren hoe hij in 2005 in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
2.13.
Omdat een reactie uitbleef, heeft de Inspecteur bij brief van 15 december 2009 met als toezendadres [ straat 00 ], Oranjestad, voor het jaar 2005 een afwijkingsbrief aan belanghebbende gezonden, waarin is vermeld dat het inkomen voor dat jaar wordt vastgesteld op Afl. 150.223, in verband met een dividenduitkering in dat jaar. De aanslagen over 2005 zijn op 28 februari 2010 dienovereenkomstig opgelegd en gericht aan het adres [ straat 00 ].
2.14.
Belanghebbende heeft op 29 november 2010 bezwaar aangetekend tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing AOV/AWW en AZV 2005. Daarin schrijft belanghebbende onder meer:
“ik woon bij mijn moeder en ik geniet al jaren van geen inkomen. Ik begrijp helemaal niet waar u dit astronomies bedrag vandaan haalt.”
2.15.
In zijn brief van 12 januari 2011 aan de Inspecteur schrijft belanghebbende, in het kader van de bezwaarprocedure met betrekking tot de aanslagregeling inkomstenbelasting 2006, onder meer:
“Ik had een persoonlijke vergadering met u op Camacuri waar ik duidelijk heb uitgelegd dat mijn moeder [ P ] in mijn levensonderhoud voorziet. Mijn onkosten zijn nihil alles wordt voorzien omdat ik geen inkomen heb.”
2.16.
Bij uitspraken op bezwaar van 11 mei 2012, wijst de Inspecteur de bezwaren af. Belanghebbende heeft op 10 juli 2012 (2005) en 11 juli 2012 (2006) beroep aangetekend tegen de uitspraken op bezwaar.
2.17.
Ter zitting van het Gerecht op 16 november 2016 heeft [ W ] verklaard dat hij eind 2004/2005 heeft bemiddeld in de verkoop van de aandelen van [ U ] NV door belanghebbende aan [ F ] (hierna: [ F ]). Hij verklaarde tevens daarvan gewoonlijk aantekeningen te bewaren, maar dat hij deze in dit geval heeft overhandigd aan [ F ]. De factuur waarin [ W ] [ F ] belast voor de werkzaamheden met betrekking tot de aandelenoverdracht van de NV zijn volgens de verklaring van [ W ] niet meer te produceren omdat de betreffende stukken door houtluis zijn aangevreten. Hij zal echter deze alsnog trachten te achterhalen.
2.18.
Bij e-mail van 18 januari 2017 bericht de griffier van het Gerecht aan belanghebbende:
“Ter zitting op 16 november 2016 is afgesproken dat de heer [ W ] 2 weken de tijd kreeg om een factuur inzake de overdracht van de aandelen [ U ] NV op te sturen. Die 2 weken zijn inmiddels ruim verstreken en wij hebben geen factuur ontvangen.”
2.19.
Het Gerecht heeft – kort gezegd – geoordeeld dat aannemelijk is dat belanghebbende voor het jaar 2005 de vereiste aangifte niet heeft gedaan, dat op die grond op belanghebbende de last rust te bewijzen, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is, en dat belanghebbende daarin niet is geslaagd Wel heeft het Gerecht het bijzondere tarief van artikel 24, vijfde lid, Landsverordening inkomstenbelasting (Lvib) toegepast op het als inkomen aangemerkte bedrag van de dividenduitkering van Afl 150.223.
2.20.
Het tegen de uitspraak van het Gerecht ingestelde hoger beroep van belanghebbende is op 25 juli 2017 door het Hof ontvangen.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vragen of de aanslagen inkomstenbelasting 2005 en premieheffing AOV 2005, zoals deze luiden na de uitspraak van het Gerecht van 14 juni 2017, terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij in 2005 geen belaste inkomsten heeft genoten en voor het jaar 2005 dus de vereiste aangifte heeft gedaan zodat voor omkering en verzwaring van de bewijslast geen plaats is.
3.3.
De Inspecteur is van mening dat belanghebbende voor het jaar 2005 niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat aanslagen zoals deze luiden na de uitspraak van het Gerecht op 14 juni 2017, terecht en tot de juiste bedragen werden vastgesteld.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht voor zover betrekking hebbend op de aanslagen inkomstenbelasting 2005 en premieheffing AOV 2005, tot vernietiging van de betreffende uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting 2005 en premieheffing AOV 2005 tot nihil. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2005 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen en premie-inkomen van nihil.
4.2.
De aanslagen zijn opgelegd met toepassing van de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 18 lid 7 ALB. In (hoger) beroep stelt de Inspecteur dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De Inspecteur wijst er daarbij op dat belanghebbende in 2005 bedragen op de aandelen van de door hem opgerichte [ E ] NV heeft gestort welke niet kunnen worden verklaard uit enig inkomen over 2005 of uit bestaand vermogen. Tevens wijst de Inspecteur op het in de jaarstukken van [ U ] NV vermelde over 2005 betaalbaar gestelde dividend, en de omstandigheid dat – naar de mening van de Inspecteur – niet aannemelijk is dat belanghebbende niet de gerechtigde tot dat dividend zou zijn. Op deze grond is de Inspecteur van mening dat het door belanghebbende aangegeven belastbaar inkomen over 2005 terecht is gecorrigeerd met een bedrag van Afl 150.223. Tegen de beslissing van het Gerecht dat daarop, voor de berekening van de verschuldigde belasting, het bijzonder tarief van artikel 24, vijfde lid, Livb dient te worden toegepast, heeft de Inspecteur geen hoger beroep ingesteld.
4.3.
Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (Hoge Raad 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083 en HR 24 april 2015, nr. 14/04104, ECLI:NL:HR:2015:1083).
4.4.
Belanghebbende stelt dat voor de storting op de door hem genomen aandelen [ E ] NV in 2005 slechts een bedrag benodigd was van maximaal Afl 3.325, en dat hij dat bedrag heeft geleend van vrienden en familie. De betreffende aandelen werden – aldus belanghebbende – nimmer volgestort. Dat was ook juridisch geen vereiste. Verder heeft belanghebbende de aandelen [ U ] NV eind 2004, door tussenkomst van [ W ], verkocht aan de heer [ F ]. Hij was derhalve in 2005 geen aandeelhouder meer van de betreffende NV en ook niet gerechtigd tot het dividend over dat jaar. Evenmin heeft hij ooit een dergelijk bedrag van [ U ] NV ontvangen. Wel heeft belanghebbende tot 1 september 2005 als directeur enkele handelingen voor [ U ] NV verricht.
4.5.
Anders dan belanghebbende stelt, acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende in 2005 op de aandelen [ E ] NV een bedrag heeft gestort van minstens Afl 85.000. Daartoe overweegt het Hof als volgt.
4.6.
In de oprichtingsakte van [ E ] NV is vermeld dat ten tijde van de oprichting 85 van 90 aandelen bij belanghebbende zijn geplaatst (2.4). Blijkens uittreksels van de Kamer van koophandel van 29 augustus 2005 en 26 juni 2006 bedroeg het “Issued Capital /Paid up Capital” respectievelijk het “Geplaatst Kapitaal / Gestort Kapitaal” Afl 90.000 (2.5). Uit niets blijkt dat slechts een bedrag van Afl 3.325 op de door belanghebbende genomen aandelen zou zijn gestort.
4.7.
Verder vermeldt de balans van [ E ] NV per 31 december 2005 activa ter waarde van Afl 509.813, waaronder Inventory voor een bedrag van Afl 508.000. Op vragen van het Hof hoe deze activa zijn gefinancierd indien het onder “Shareholders” eveneens op de balans staande bedrag van Afl 180.000 niet (volledig) zou zijn volgestort verklaarde belanghebbende dat de “Inventory” een stuk land betreft dat voor Afl 325.000 is aangeschaft en waarvoor Banco di Caribe een langlopende lening heeft verstrekt. Omdat de werkelijke waarde van dat land echter beduidend hoger was, is dit op de balans per 31 december 2005 van [ E ] NV gewaardeerd op Afl 508.000. Ter zitting heeft belanghebbende een kopie van de aangifte winstbelasting 2005 van [ E ] NV ter inzage verstrekt. Deze komt cijfermatig geheel overeen met de commerciële cijferopstelling per 31 december 2005 (2.6). De aangegeven winst 2005 bedraagt nihil, waarbij [ E ] NV in haar aangifte over 2005 geen herwaardering van activa heeft toegepast doch deze heeft gewaardeerd op de kostprijs. Op die grond acht het Hof de door belanghebbende gegeven uitleg niet geloofwaardig. Nu iedere andere verklaring met betrekking tot de volledige financiering van het bedrag van de aanschaf van de “Inventory” ad Afl 508.000 ontbreekt, acht het Hof het aannemelijk dat door aandeelhouders ultimo 2005 een bedrag van Afl 180.000 aan [ E ] NV is verstrekt, waarvan minimaal Afl 85.000 door belanghebbende.
4.8.
Op grond van het voorgaande acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbende in 2005 tenminste een bedrag van Afl 85.000 heeft genoten en dat hij zich daarvan bewust is geweest. Zoals aangegeven onder 4.7 acht het Hof de door belanghebbende gegeven verklaring met betrekking tot de volstorting van de aandelen niet geloofwaardig. De conclusie dient te zijn dat belanghebbende voor 2005 niet de vereiste aangifte gedaan, zodat de bewijslast dient worden omgekeerd en verzwaard.
4.9.
De omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het vaststellen van de belasting- en premieaanslagen uit te gaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). In dat kader rust op de Inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan (vgl. HR 27 januari 2006, nr. 39872, ECLI:NL:HR:2006:AV0401). Wanneer de Inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van belanghebbende, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.10.
De Inspecteur heeft voor het jaar 2005 een bedrag van Afl 150.223 tot het inkomen van belanghebbende gerekend. Hij heeft daartoe overwogen dat belanghebbende in 1991 [ U] NV heeft opgericht en sindsdien aandeelhouder is van die NV, dat belanghebbende blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 8 oktober 2004 [ U ] NV staat ingeschreven op het woonadres van belanghebbende, die ook als enig natuurlijk persoon behorende bij [ U ] NV wordt vermeld, dat blijkens de jaarrekening 2005 van [ U ] NV per ultimo 2005 een dividend betaalbaar is gesteld van Afl 150.223 (2.8) en dat niet aannemelijk is dat belanghebbende ten tijde van de betaalbaarstelling van het dividend niet meer de aandeelhouder [ U ] NV was. Voor wat betreft de redelijke schatting voor het jaar 2005, acht het Hof een dergelijke benadering niet onredelijk, in de zin van niet willekeurig.
4.11.
Belanghebbende voert – onder meer – aan dat hij de aandelen [ U ] NV eind 2004 heeft verkocht aan [ F ]. Hij heeft in dat verband gewezen op de verklaring van [ W ] ter zitting van het Gerecht van 16 november 2016 (2.17). Verdere bewijsstukken van de gestelde – overdracht van de aandelen [ U ] NV door belanghebbende aan [ F ] ontbreken. Aantekeningen met betrekking tot deze overdracht zouden aan [ F ] zijn overhandigd. De factuur waarin [W] [F] belast voor de werkzaamheden met betrekking tot de aandelenoverdacht van de NV zijn volgens de verklaring van [ W ] niet meer te produceren omdat de betreffende stukken door houtluis zijn aangevreten. Daarmee acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd overtuigend aan te tonen dat hij niet de gerechtigde tot het ultimo 2005 door [ U ] NV betaalbaar gestelde dividend is, en dat het geschatte inkomen voor het jaar 2005 lager is dan Afl 150.223. De niet door verder bewijsmateriaal ondersteunde verklaring van [ W ] acht het Hof daartoe onvoldoende. Belanghebbende heeft verklaard tot eind 2004 aandeelhouder te zijn geweest van [ U ] NV. Hij stelt echter de aandelen [U ] NV daarna te hebben verkocht aan [ F ]. Naar het oordeel van het Hof blijkt uit het optreden van belanghebbende ter zitting, dat belanghebbende zakelijk en financieel zeker niet onkundig is, en moet hebben geweten dat relevante stukken met betrekking tot een aandelenoverdracht van zodanig belang zijn, dat daarvan (kopieën) dienen te worden bewaard. Belanghebbende heeft echter geen enkel bescheid overgelegd op grond waarvan de gestelde aandelenverkoop aannemelijk kan worden gemaakt, laat staan dat belanghebbende een dergelijke verkoop overtuigend heeft aangetoond. Verder wijst het Hof erop dat belanghebbende – ook blijkens zijn eigen verklaring – in ieder geval tot 1 september 2005 directeur van [ U ] NV is geweest en dat eerst op 20 augustus 2006 namens [ U ] NV een verzoek is gedaan de onderneming te verplaatsen van het woonadres van belanghebbende naar elders (2.7), hetgeen evenmin wijst op een in 2004 plaatsgevonden aandelenoverdracht. Dat er – zoals belanghebbende verder nog heeft gesteld – door [ U ] NV in 2005 (ook) bedragen aan [ F ] zouden zijn betaald, en dat [ W ] in 2007 de declaratie van zijn werkzaamheden heeft gericht aan [ U ] NV t.a.v. [ F ], maakt dat niet anders. Dat laat immers onverlet dat belanghebbende als rechthebbende op het dividend kan worden aangemerkt.
Slotsom
Op grond van al het voorgaande is het hoger beroep is ongegrond.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, H.A.J. Kroon en A.J.H. van Suilen, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. De beslissing is op 6 juni 2018 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/per e-mail op (
datum-stempel) aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.