ECLI:NL:OGEAC:2019:128

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
CUR201801715, CUR201802184 t/m CUR201802186
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en aftrekbaarheid van alimentatie in het kader van ABP-pensioen en dubbele belasting

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende, woonachtig in Nederland, en de Inspecteur der Belastingen van Curaçao. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen verschillende aanslagen in de inkomstenbelasting en premies voor de jaren 2014, waarbij hij betoogde recht te hebben op aftrek van betaalde alimentatie, omdat zijn ABP-pensioen volledig ten goede zou zijn gekomen aan zijn zieke echtgenote die in Nederland woont. Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, waardoor de aftrek van alimentatiebetalingen niet kon worden toegestaan. Tevens werd geoordeeld dat de heffing over het ABP-pensioen aan Nederland toekomt, en dat Curaçao een belastingvermindering moet verlenen om dubbele belasting te voorkomen. De uitspraak bevatte ook een beoordeling van de premies AVBZ en BVZ, waarbij het Gerecht concludeerde dat de BRK niet van toepassing is op de heffing van deze premies. De belanghebbende had eerder al bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar het Gerecht bevestigde de beslissing van de Inspecteur om de aanslagen te handhaven, met uitzondering van de aanslag inkomstenbelasting, die werd verminderd tot NAf 580. De Inspecteur werd opgedragen het betaalde griffierecht van NAf 50 aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 26 juni 2019
BBZ nrs. CUR201801715, CUR201802184 t/m CUR201802186
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ Belanghebbende ], thans wonende te Nederland,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 23 december 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 105.571, resulterend in een verschuldigd bedrag van NAf 7.586.
1.2
Aan belanghebbende is op 23 december 2015 een aanslag in de premie AVBZ voor het jaar 2014 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 107.912, resulterend in een verschuldigd bedrag van NAf 2.158.
1.3
Aan belanghebbende is op 23 december 2015 een aanslag in de premie BVZ voor het jaar 2014 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 108.981, resulterend in een verschuldigd bedrag van NAf 11.164.
1.4
Aan belanghebbende is op 23 december 2015 een aanslag in de premie AOV voor het jaar 2014 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 107.912, resulterend in een verschuldigd bedrag van NAf 80.
1.5
Belanghebbende heeft op 11 januari 2016 bezwaren gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting, premie AVBZ en premie BVZ.
1.6
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 april 2018 de aanslagen inkomstenbelasting en premie BVZ gehandhaafd en de aanslag AVBZ verminderd tot een premiebedrag van NAf 1.746.
1.7
Belanghebbende heeft op 4 juni 2018 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.8
De Inspecteur heeft op 9 mei 2019 een verweerschrift ingediend.
1.9
Belanghebbende heeft op 14 mei 2019 nadere stukken ingediend, waaronder een pleitnota.
1.1
De Inspecteur heeft op 28 mei 2019 een pleitnota ingebracht, alsmede een afschrift van het aanslagbiljet premie AOV 2014.
1.11
Belanghebbende heeft op 28 mei 2019 per e-mail daarop gereageerd.
1.12
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019 te Willemstad. Belanghebbende is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [ A ].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is in het jaar 2014 ingezetene van Curaçao.
2.2
Bij het vaststellen van de aanslagen heeft de Inspecteur het belastbaar (wereld)inkomen als volgt berekend:
-loon uit dienstbetrekking NAf 36.519
-pensioen ABP Nederland 72.962
-arbeidskosten forfait
-500
Inkomen 108.981
Persoonlijke lasten eigen woning - 1.069
Persoonlijke lasten overig
- 2.341
Belastbaar (wereld)inkomen 105.571
2.3
Belanghebbendes echtgenote is in december 2008 in verband met een ernstige ziekte naar Nederland verhuisd. Zij is daarna niet meer in Curaçao geweest. Belanghebbende is sindsdien in Curaçao blijven wonen. Belanghebbendes woning te Curaçao stond sinds 2016 te koop en is in 2019 verkocht. Per 27 maart 2019 heeft belanghebbende zich uitgeschreven uit het bevolkingsregister van Curaçao. Belanghebbende heeft een bedrag ter grootte van het genoten ABP-pensioen in aftrek gebracht als betaalde alimentatie, nu het ABP-pensioen volgens belanghebbende in feite volledig ten goede is gekomen aan zijn echtgenote.
2.4
Bij het vaststellen van de aanslagen heeft de Inspecteur de aftrek van betaalde alimentatie geweigerd en heeft de Inspecteur voor het ABP-pensioen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht de aftrek van betaalde alimentatie heeft geweigerd en of de Inspecteur de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op juiste wijze heeft berekend. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend. Volgens de Inspecteur is terecht de aftrek van betaalde alimentatie geweigerd, maar is de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting onjuist berekend.
3.2
Verder betoogt belanghebbende dat de premie AVBZ onjuist is berekend en dat de premie BVZ slechts tot het maximum premie-inkomen van NAf 100.000 kan worden berekend.
3.3
Beide partijen concluderen tot vermindering van de aanslag inkomstenbelasting. Belanghebbende concludeert ook tot vermindering van de aanslagen AVBZ en BVZ, terwijl de Inspecteur concludeert tot handhaving van deze aanslagen.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Aftrek alimentatie

4.1
Belanghebbende heeft betoogd recht te hebben op aftrek van betaalde alimentatie nu het ABP-pensioen in feite volledig ten goede is gekomen aan zijn echtgenote.
4.2
Ter zake van de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting 2009 heeft dit Gerecht over dezelfde kwestie reeds uitspraak gedaan (GEA Curaçao 16 februari 2017, nr. CUR201500065, ECLI:NL:OGEAC:2017:18). In deze uitspraak is geoordeeld dat belanghebbende in de periode 2009 tot en met 2013 niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote zodat van aftrekbare alimentatiebetalingen geen sprake kan zijn. In hoger beroep heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie dit oordeel onderschreven (GHvJ 22 januari 2018, nr. CUR2017H00025, ECLI:NL:OGHACMB:2018:28). De Hoge Raad heeft het tegen deze hofuitspraak ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 81, lid 1, Wet RO (HR 5 april 2019, nr. 18/01432, ECLI:NL:HR:2019:521).
4.3
Nu niet is gebleken dat in het onderhavige jaar 2014 de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de aftrek van alimentatiebetalingen afwijken van die in de periode van 2009 tot en met 2013, sluit het Gerecht ook voor het jaar 2014 aan bij de conclusie in de uitspraak van 16 februari 2017 dat belanghebbende niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, zodat van aftrekbare alimentatiebetalingen geen sprake kan zijn.
Aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ABP-pensioen
4.4
Op grond van artikel 1 in verbinding met artikel 3 Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 worden natuurlijke personen, die in Curaçao wonen, belast voor hun totale wereldinkomen. Het is daarbij niet van belang waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Tot dit wereldinkomen behoort in het onderhavige geval onder meer het uit Nederland genoten ABP-pensioen.
4.5
In het onderhavige geval is het ABP-pensioen ook in Nederland aan de belastingheffing onderworpen zodat een situatie ontstaat van dubbele belastingheffing. De Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) bevat regels ter voorkoming van dubbele belasting.
4.6
De heffing over het ABP-pensioen komt ingevolge artikel 17, lid 1 en lid 4, BRK toe aan Nederland (vgl. GEA Curaçao 1 maart 2018, nr. CUR201500632 ECLI:NL:OGEAC:2018:29). Dit laat onverlet dat Curaçao het ABP-pensioen in de heffingsgrondslag van de inkomstenbelasting kan begrijpen. Om dubbele belasting te voorkomen, moet van de zijde van Curaçao een tegemoetkoming (belastingvermindering) worden verleend. De wijze van tegemoetkoming is geregeld in artikel 24, lid 1, BRK.
4.7
In de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 5 mei 2017, nr. CUR2016H00038, ECLI:NL:OGHACMB:2017:39, is geoordeeld dat bij de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in de zin van artikel 24, lid 1, BRK de heffingskortingen geen rol spelen, en dat de heffingskortingen pas worden toegepast nadat de belasting over het wereldinkomen is verminderd met de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
4.8
De verschuldigde inkomstenbelasting over het wereldinkomen van belanghebbende van NAf 105.571 bedraagt NAf 26.646. Van de zijde van Curaçao moet op de voet van artikel 24, lid 1, BRK een belastingvermindering worden verleend ter zake van het ABP-pensioen van NAf 72.962. Deze vermindering bedraagt (NAf 72.962 : NAf 105.571) x NAf 26.646, ofwel NAf 18.415. De verschuldigde inkomstenbelasting na de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting bedraagt alsdan NAf 26.646 minus NAf 18.415, ofwel NAf 8.231.
4.9
Ingevolge voornoemde uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 5 mei 2017 wordt na deze vermindering de heffingskorting (basiskorting) van NAf 1.997 in mindering gebracht. Dit betekent dat belanghebbende - overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur - aan inkomstenbelasting is verschuldigd een bedrag van NAf 8.231 minus NAf 1.997, ofwel NAf 6.234.
4.1
Na verrekening van de loonbelasting dient de aanslag inkomstenbelasting te worden vastgesteld op een bedrag van NAf 6.234 minus NAf 5.654 (loonbelasting), ofwel NAf 580. De aanslag inkomstenbelasting zal naar dat bedrag worden verminderd. Het beroep is daarom gegrond.
Premie AVBZ
4.11
Belanghebbende betoogt dat bij de berekening van de premie AVBZ ten onrechte geen rekening is gehouden met de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting zoals geregeld in de BRK.
4.12
Ter zake van de aan belanghebbende opgelegde aanslagen premie AVBZ 2009 heeft dit Gerecht over dezelfde kwestie reeds uitspraak gedaan (GEA Curaçao 16 februari 2017, nr. CUR201500065, ECLI:NL:OGEAC:2017:18). In deze uitspraak is geoordeeld dat belanghebbende als ingezetene van Curaçao tot de kring van verzekerden voor de AVBZ behoort, dat hij daarom premie AVBZ over zijn premie-inkomen moet betalen, dat daartoe ook behoort het ABP-pensioen, en dat de BRK niet van toepassing is op de heffing van premie AVBZ en BVZ. In hoger beroep heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie dit oordeel onderschreven (GHvJ 22 januari 2018, nr. CUR2017H00025, ECLI:NL:OGHACMB:2018:28). De Hoge Raad heeft het tegen deze hofuitspraak ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 81, lid 1, Wet RO (HR 5 april 2019, nr. 18/01432, ECLI:NL:HR:2019:521). Belanghebbendes betoog kan derhalve niet slagen.
4.13
De Inspecteur heeft het pensioeninkomen naar een tarief van 1,5% in de premieheffing AVBZ betrokken, en het overige inkomen naar een tarief van 2%. Dit is in overeenstemming met de wettelijke regeling van artikel 21 van de Landsverordening AVBZ. De verschuldigde premie bedraagt 1,5% van NAf 72.962 (ABP-pensioen) plus 2% van (NAf 107.912 minus NAf 72.962), ofwel NAf 1.793. Bij uitspraak op bezwaar van 6 april 2018 heeft de Inspecteur de aanslag AVBZ verminderd tot een premiebedrag van NAf 1.746, zodat deze aanslag niet te hoog is vastgesteld.
Premie BVZ
4.14
Ingevolge artikel 4.1 van het Landsbesluit vaststelling premie, premieinkomensgrenzen, eigen bijdrage en toeslag basisverzekering ziektekosten en premie ziekteverzekering (tekst tot 1 november 2014) is over het inkomen boven NAf 100.000 geen inkomensafhankelijke premie verschuldigd.
4.15
Bij Landsbesluit van 29 oktober 2014, PB 2014, nr. 95, is de bovengrens van het premie-inkomen van artikel 4.1 van NAf 100.000 verhoogd naar NAf 150.000 en is het percentage van de inkomensafhankelijke premie gewijzigd van 12% in 13%. Deze wijzigingen zijn blijkens artikel IV, lid 1, van dit Landsbesluit, in werking getreden met ingang van 1 november 2014, zodat de Inspecteur per die datum mocht uitgaan van een premie-inkomen hoger dan NAf 100.000 en van een premiepercentage van 13%. Daarvan uitgaande is niet gebleken dat de aanslag premie BVZ te hoog is vastgesteld.
4.16
Verder wordt nog opgemerkt dat, anders dan belanghebbende voorstaat, de BRK niet van toepassing is op de heffing van premie BVZ.
Aanslag premie AOV
4.17
Met betrekking tot de premieheffing AOV 2014 heeft de Inspecteur vanwege het ontbreken van een bezwaarschrift geen uitspraak op bezwaar gedaan. Het beroep kan derhalve daarop geen betrekking hebben.
Slotsom
4.18
Gelet op het overwogene in 4.10 dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep inzake de aanslagen premie AVBZ en premie BVZ ongegrond;
- verklaart het beroep inzake de aanslag inkomen inkomstenbelasting gegrond;
- vernietigt de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting (na verrekening loonbelasting) tot NAf 580; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 26 juni 2019, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël – van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500