ECLI:NL:OGEAC:2018:29

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
CUR201500632 t/m CUR201500636 en CUR201500863 t/m CUR201500872
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing over wereldinkomen van ingezetenen van Curaçao met betrekking tot WAO-uitkeringen, ABP-pensioen en uitkeringen van Loyalis

Op 1 maart 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij de belanghebbende, een ingezetene van Curaçao, in beroep was gekomen tegen aanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ over de jaren 2008 tot en met 2012. De belanghebbende ontving verschillende uitkeringen, waaronder WAO-uitkeringen, een ABP-pensioen en uitkeringen van Loyalis. De Inspecteur der Belastingen had de aanslagen gehandhaafd, waarop de belanghebbende bezwaar maakte. De zaak draaide om de vraag of de aanslagen terecht waren opgelegd en of de bedragen correct waren vastgesteld.

Het Gerecht oordeelde dat op grond van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LvIB) natuurlijke personen die in Curaçao wonen, belast zijn voor hun totale wereldinkomen. Dit omvatte in dit geval de WAO-uitkeringen, de uitkeringen van Loyalis en het ABP-pensioen. De WAO-uitkering viel onder de heffing van het land van inwoning, terwijl het ABP-pensioen onder de heffing van Nederland viel. De belanghebbende had aangevoerd dat zij nooit op de hoogte was geweest van de belastingverplichtingen in Curaçao, maar het Gerecht verwierp dit argument.

De uitspraak benadrukte dat de uitkeringen van Loyalis, die voortvloeien uit een aanvullende verzekering, ook onder de heffing van Curaçao vallen. De Inspecteur had de aanslagen terecht opgelegd, en de belanghebbende was verplicht om premie te betalen over haar premie-inkomen. Het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er staat hoger beroep open bij het Hof.

Uitspraak

Uitspraak van 1 maart 2018
BBZ nrs. CUR201500632 t/m CUR201500636 en CUR201500863 t/m CUR201500872
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 5 juni 2015 over de jaren 2008 tot en met 2012 aanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 17 juli 2015 tegen de aanslagen in bezwaar gekomen. Bij uitspraken op bezwaar van 16 oktober 2015 heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar op 14 december 2015 in beroep gekomen. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.4
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen op 22 februari 2017 en 8 februari 2018 te Willemstad. Op 22 februari 2017 is namens de Inspecteur verschenen [ A ]. Belanghebbende is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Op 8 februari 2018 zijn te Willemstad verschenen belanghebbende in persoon, bijgestaan door haar echtgenoot [ B ], en namens de Inspecteur [ A ].
1.5
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling van de zaken.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende weersproken.
2.2
Belanghebbende (geboren op [ geboortedatum1958]) is in het onderhavige jaar ingezetene van Curaçao. Zij heeft vroeger in Nederland gewoond en was daar als ambtenaar werkzaam bij een gemeente. Nu is ze arbeidsongeschikt. Zij geniet een WAO-uitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) over de jaren 2008 tot en met 2012 ten bedrage van respectievelijk Naf. 29.931(2008), Naf. 28.006 (2009), Naf. 27.049 (2010), Naf. 28.736 (2011) en Naf. 26.951 (2012). In Nederland heeft belanghebbende hierover inkomstenbelasting en premies volksverzekering betaald. Van de Stichting Pensioenfonds ABP geniet zij een inkomen (hierna: ABP-pensioen) ten bedrage van respectievelijk Naf. 3.557 (2008), Naf. 3.882 (2009), Naf. 484 (2010), Naf. 508 (2011) en Naf. 469 (2012). Belanghebbende geniet daarnaast een uitkering van Loyalis Leven N.V. (hierna: Loyalis) in de jaren 2010 tot en met 2012 ten bedrage van respectievelijk Naf. 3.204 (2010), Naf. 3.361 (2011) en Naf. 3.105 (2012).
2.3
Belanghebbende heeft op 26 april 2010 (2008 en 2009), 2 mei 2011 (2010) en 5 maart 2013 (2012) aangiftebiljetten inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2012 ingediend waarin zij een nihil bedrag aan inkomen aangeeft. Voor het jaar 2011 heeft belanghebbende geen aangifte ingediend. De Inspecteur is afgeweken van de aangiftes en heeft aanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ over de jaren 2008 tot en met 2012 opgelegd naar een belastbaar en premie inkomen van Naf. 33.488 respectievelijk Naf. 31.959 respectievelijk Naf. 30.737 respectievelijk Naf. 36.205 en Naf. 30.525.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht en zo ja, naar de juiste bedragen zijn vastgesteld.
3.2
Belanghebbende meent van niet nu zij jaarlijks belastingformulieren uit Nederland heeft ontvangen en de belasting en premies direct heeft betaald. Verder heeft belanghebbende aangevoerd dat zij nooit bekend was met artikel 15 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK). De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende op Curaçao woonachtig is en haar wereldinkomen dient aan te geven. Over het ABP-pensioen heeft Nederland het heffingsrecht. Hierover wordt een tegemoetkoming verleend ter voorkoming van dubbele belasting. Verder is de Inspecteur van mening dat met betrekking op de WAO-uitkeringen en de uitkeringen van Loyalis het woonland het heffingsrecht heeft. Die uitkeringen zijn derhalve terecht in Curaçao belast.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Inkomstenbelasting

4.1
Met betrekking tot de aanslagen in de inkomstenbelasting oordeelt het Gerecht als volgt. Op grond van artikel 1 in verbinding met artikel 3 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LvIB) worden natuurlijke personen, die in Curaçao wonen, belast voor hun totale wereldinkomen. Het is niet van belang, waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Tot dit wereldinkomen behoren in het onderhavige geval de WAO-uitkeringen, de uitkeringen van Loyalis en het ABP- pensioen. Deze uitkeringen zijn daarom terecht in de grondslag voor de heffing van inkomstenbelasting betrokken.
4.2
De hiervoor genoemde uitkeringen zijn in het onderhavige geval ook in Nederland belast zodat een situatie ontstaat van dubbele belasting. De BRK bevat regels voor de voorkoming van dubbele belasting. De WAO-uitkering is ingevolge artikel 20 van de BRK ter heffing toegewezen aan het land van inwoning. Dat heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba geoordeeld in de uitspraak van 16 januari 2018 (ECLI:NL:OGHACMB:2018:27). Het standpunt van belanghebbende dat de heffing over de WAO-uitkering dient te worden toegewezen aan Nederland en niet aan Curaçao wordt dan ook door het Gerecht verworpen.
4.3
De uitkering van Loyalis vloeit voort uit een aanvullende verzekering die belanghebbende in het kader van haar dienstbetrekking heeft afgesloten. Het betreft een uitkering uit vroegere dienstbetrekking waarvan het heffingsrecht ingevolge artikel 15, lid 4 van het BRK toekomt aan Curaçao. Artikel 17, lid 2 van het BRK (dat het heffingsrecht aan het uitkerende land toekent) is naar het oordeel van het Gerecht niet op deze uitkering van toepassing, omdat Loyalis een particulier fonds is en dus geen fonds in de zin van die bepaling. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.
4.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet Nederland zich op basis van de BRK onthouden van belastingheffing over de WAO-uitkeringen en de uitkeringen van Loyalis. Dat Nederland deze uitkeringen (ten onrechte) toch heeft belast kan er niet toe leiden dat in Curaçao geen heffing over deze inkomsten kan plaatsvinden. De Inspecteur heeft de WAO-uitkering en de Loyalis dan ook terecht in het inkomen begrepen en zij hoeft ter zake geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Al hetgeen belanghebbende voorts heeft aangevoerd voert het Gerecht niet tot een ander oordeel.
4.5
Het recht inkomstenbelasting te heffen over het ABP-pensioen komt ingevolge artikel 17 van de BRK toe aan Nederland. Dit laat onverlet dat Curaçao het ABP-pensioen in de heffingsgrondslag van de inkomstenbelasting kan begrijpen. Om dubbele belasting te voorkomen moet van de zijde van Curaçao een tegemoetkoming (belastingvermindering) worden verleend. De wijze van tegemoetkoming wordt geregeld in artikel 24, eerste lid, van de BRK. Niet gebleken is dat de Inspecteur de tegemoetkoming op onjuiste wijze heeft berekend. Ook op dit punt is het gelijk aan de Inspecteur.
Premieheffing
4.6
Het staat vast dat belanghebbende in 2008 tot en met 2012 ingezetene was van Curaçao. Hieruit volgt dat, nu gesteld noch gebleken is dat zij op grond van het Landsbesluit beperking kring verzekerden AVBZ en het Landsbesluit uitbreiding en beperking kring verzekerden (AOV) niet verzekerd is of is vrijgesteld, zij tot de kring van verzekerden voor de AOV/AWW en AVBZ behoort en premieplichtig is in Curaçao (artikel 5 in verbinding met artikel 23 van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV), artikel 6 in verbinding met artikel 26 van de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering (LvAWW), en artikel 4 in verbinding met artikel 20 en 22 van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (LvAVBZ)). Belanghebbende moet aldus premie betalen over haar premie-inkomen. Ook op dit punt is het gelijk aan de Inspecteur.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING

Het Gerecht acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

6.DE BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. D.J. Jansen en mr. J. Sap, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2018, in tegenwoordigheid van de griffier, N.N. Noël- van der Biezen BSc.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift zijn per post/per e-mail op …………………………………. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).