ECLI:NL:OGHACMB:2018:28

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
CUR2017H00025 t/m CUR2017H00028
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslagen en alimentatieaftrek van een ingezetene van Curaçao

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ingezetene van Curaçao tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao met betrekking tot belastingaanslagen en de aftrek van alimentatie. De belanghebbende, die een pensioen ontvangt van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) in Nederland, is sinds december 2008 gescheiden van tafel en bed van zijn echtgenote, die naar Nederland is verhuisd voor medische behandeling. De belanghebbende heeft in de jaren 2009 tot en met 2013 aanslagen ontvangen voor de inkomstenbelasting (IB), de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV), de Algemene Verzekering Bijzondere Ziektekosten (AVBZ) en de Basisverzekering Ziektekosten (BVZ). De centrale vraag in het hoger beroep is of de belanghebbende recht heeft op aftrek van alimentatie, gezien de omstandigheden van zijn scheiding en de aard van zijn inkomen.

Het Hof concludeert dat in het jaar 2009 geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, en dat de aanslagen IB, AOV en AVBZ voor dat jaar terecht zijn opgelegd. Voor het jaar 2013 gaat het Hof er veronderstellenderwijs vanuit dat de belanghebbende en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leven, maar dit leidt niet tot een verlaging van de aanslag BVZ 2013. De Inspecteur heeft de juiste grondslag voor de premie BVZ gehanteerd, en de aanslagen zijn derhalve correct vastgesteld. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

CUR2017H00025 t/m CUR2017H00028

Datum uitspraak: 22 januari 2018

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[ X ],
wonend in Curaçao,
appellant (belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 16 februari 2017, BBZ nr. CUR201500065 en CUR201500069, CUR201500070 en CUR201500287 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen in Curaçao,
verweerder (de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 22 augustus 2014 aanslagen IB, AOV en AVBZ 2009 opgelegd en met dagtekening 14 november 2014 een aanslag BVZ 2013.
1.2.
Belanghebbende is op respectievelijk 1 oktober 2014 (IB, AOV, AVBZ 2009) en 11 december 2014 (BVZ 2013) tegen de aanslagen in bezwaar gekomen.
1.3.
Bij uitspraken op bezwaar van 30 april 2015 heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar op 16 juni 2015 (AOV 2009, AVBZ 2009 en BVZ 2013) en op 23 juni 2015 (IB 2009) in beroep gekomen. De Inspecteur heeft voor de aanslag IB 2009 een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Gerecht heeft op 16 februari 2017 het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het de aanslagen IB, AOV en AVBZ voor het jaar 2009 betreft, de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen IB, AOV en AVBZ voor het jaar 2009 vernietigd en de aanslagen IB, AOV en AVBZ voor het jaar 2009 verminderd rekening houdend met hogere inhoudingen loonbelasting (NAf 2.621), premie AOV (NAf 5.362) en premie AVBZ (NAf 764).
Het beroep inzake de aanslag BVZ voor het jaar 2013 heeft het Gerecht ongegrond verklaard.
1.6.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 6 april 2017 hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van NAf 200.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend, dat niet door belanghebbende is ontvangen.
1.7.
De zitting heeft plaatsgehad op 26 oktober 2017 te Willemstad, Curaçao. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur [ A ].
1.8.
Ter zitting is een leespauze ingelast, gedurende welke belanghebbende in de gelegenheid is gesteld het door de Inspecteur ingediende verweerschrift te lezen.
1.9.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt (in de uitspraak van het Gerecht is belanghebbende aangeduid als belanghebbende en de Inspecteur als Inspecteur):
“2.2 Belanghebbende is in de onderhavige jaren ingezetene van Curaçao. Hij geniet een pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) in Nederland. Dit pensioen houdt verband met de vroegere dienstbetrekking van belanghebbende bij het Nederlandse Ministerie van Defensie. Door het ABP is in Nederland loonheffing ingehouden. Daarnaast heeft belanghebbende in de onderhavige jaren looninkomsten uit dienstbetrekking in Curaçao genoten.
2.3
Hierna volgt een overzicht van het door belanghebbende in 2009 aangegeven belastbaar inkomen alsmede het belastbaar inkomen zoals dat door de Inspecteur is vastgesteld:
Aangegeven Vastgesteld
Inkomsten lokale arbeid: NAf 28.282 NAf 38.353
ABP pensioen: nihil NAf 79.612
Inkomen NAf 28.282 NAf 117.965
Af: persoonlijke verminderingen NAf
1.846-/- NAf
1.846-/-
Belastbaar inkomen NAf 26.436 NAf 116.119
2.4
Bij het vaststellen van de verschuldigde belasting heeft de Inspecteur aftrek ter voorkoming van dubbele belasting toegepast. De te betalen belasting is als volgt berekend:
Belastbaar inkomen NAf 116.119
Belasting over het inkomen NAf 33.040
Belastingreductie (NAf 79.612/NAf116.119) x 33.040 = NAf
22.652-/-
Verschuldigde belasting: NAf 10.388
Ingehouden loonbelasting NAf
1.901-/-
Te betalen belasting NAf 8.487
2.5
De aanslag premie AOV 2009 is opgelegd naar een (maximaal in aanmerking te nemen) premie inkomen van NAf 77.544 en een inhouding van NAf 3.977. De aanslag premie AVBZ is opgelegd naar een premie inkomen van NAf 117.965 en een inhouding van NAf 568.
2.6
De Inspecteur heeft over het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 106.914 en een aanslag BVZ naar een (maximum) premie inkomen van NAf 100.000. Tegen beide is bezwaar gemaakt en in de uitspraken op bezwaar zijn de aanslagen gehandhaafd.
2.7
Belanghebbendes echtgenote is in december 2008 in verband met een ernstige ziekte naar Nederland verhuisd. Zij is daarna niet meer in Curaçao geweest. Belanghebbende is sindsdien in Curaçao blijven wonen. Hij heeft over de periode 2009 tot en met 2014 een aantal bankafschriften overgelegd van een bankrekening van de Postgiro waarop maandelijks het ABP-pensioen wordt bijgeschreven. Dat betreft in 2009 een netto bijgeschreven bedrag van 29.966,93 euro en in 2013 een netto bedrag van 28.541,76 euro. De bankrekening staat op naam van belanghebbende en zijn echtgenote. Uit de bankafschriften blijken nagenoeg uitsluitend opnames en afschrijvingen in Nederland.”
In aanvulling hierop, stelt het Hof de volgende feiten vast, waarbij het Hof de nummering van het Gerecht zal vervolgen:
2.8.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard in 2012 twee keer zijn echtgenote in Nederland te hebben bezocht.
2.9.
Belanghebbende heeft voorts ter zitting van het Hof verklaard nimmer een echtscheiding te hebben aangevraagd, omdat hij in de verwachting verkeerde dat zijn echtgenote toch niet zou willen tekenen voor de scheiding. Tevens heeft hij ter zitting verklaard altijd gehoopt te hebben dat het nog goed zou komen tussen zijn echtgenote en hem.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. In het bijzonder is in geschil of belanghebbende en zijn echtgenote geacht moeten zijn te zijn gescheiden van tafel en bed, en zo ja, of belanghebbende dan recht heeft op aftrek van een alimentatie ter grootte van de netto ABP-inkomsten.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslagen tot een hoog bedrag zijn vastgesteld, dat sprake is van scheiding van tafel en bed en dat hij recht heeft op aftrek van alimentatie ter grootte van zijn ABP-inkomsten. De Inspecteur verdedigt het standpunt dat de aanslagen IB, AOV en AVBZ voor het jaar 2009 dienen te worden vastgesteld naar de bedragen zoals bepaald door het Gerecht, en dat de aanslag BVZ voor het jaar 2013 juist is vastgesteld.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, alsmede hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd.

4.Beoordeling van het geschil

De aanslagen IB, AOV en AVBZ 2009
4.1.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep – samengevat – op het standpunt dat hij sedert 26 december 2008 gescheiden van tafel en bed van zijn echtgenote leeft, derhalve als duurzaam gescheiden dient te worden aangemerkt, dat hij sedertdien alimentatie verschuldigd is ter grootte van 60% van zijn netto-inkomen (de netto ABP-inkomsten) en dat de verschuldigde alimentatie in aftrek komt op zijn inkomen, in de zin van artikel 3, lid 4, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, en op zijn premie-inkomen.
4.2.
Ten aanzien van het duurzaam gescheiden leven heeft het Gerecht aldus geoordeeld:
“4.2.2 Van duurzaam gescheiden leven is sprake wanneer (1) beide echtgenoten na een tenminste door een van de echtgenoten gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder een afzonderlijk leven leiden en deze toestand door beiden of één van hen als bestendig is bedoeld of (2) wanneer er ongewild sprake is van toestand van niet-samenwonen, terwijl redelijkerwijze niet valt te verwachten dat in die toestand binnen afzienbare tijd een wijziging zal komen, die de mogelijkheid tot hervatting van de echtelijke samenleving zou openen (Hoge Raad 10 februari 1960, BNB 1960/77). Belanghebbende heeft verklaard dat zijn echtgenote vanwege ziekte in december 2008 naar Nederland is gegaan en sindsdien niet meer op Curaçao is geweest. Het is volgens belanghebbende nooit de bedoeling geweest om duurzaam gescheiden te gaan leven, maar het noodlot heeft dit zo gebracht en het betreft volgens belanghebbende een periode waarin samenwonen nog steeds niet kan omdat zij binnen 5 jaar na haar laatste operatie beschikbaar moet zijn voor medische behandelingen.
Ter comparitiezitting op 31 augustus 2016 heeft belanghebbende verklaard dat zijn huis in Curaçao te koop staat en dat hij nadat het huis verkocht is terug naar Nederland zal gaan. Op de vraag of hij dan weer gaat samenwonen met zijn echtgenote antwoordde belanghebbende “als we niet teveel uit elkaar gegroeid zijn”. In zijn emailbericht van 20 januari 2017 stelt belanghebbende dat het niet-samenwonen inmiddels al 8 jaar duurt en dat hij en zijn echtgenote nog maar moeten zien of het allemaal goed gaat komen als zij eventueel wederom onder een dak komen te wonen. Wij zijn vervreemd van elkaar en gaan onze eigen weg, zij in Nederland en ik hier en moeten zien wat de toekomst brengt, aldus belanghebbende. Dit kan volgens belanghebbende ook inhouden dat het toch een scheiding gaat worden, immers een scheiding van tafel en bed is een proefperiode om een en ander bij te leggen en als het dan niet gaat dan volgt de echtscheidingsprocedure, aldus belanghebbende.
4.2.3
Het Gerecht leidt uit de verklaringen van belanghebbende af dat de toestand van gescheiden leven niet is gewild en ook niet als bestendig ofwel blijvend is bedoeld (situatie 1, zoals door de Hoge Raad bedoeld). Die toestand is door “het noodlot” ontstaan vanwege het feit dat de echtgenote vanwege haar ziekte naar Nederland moest. De periode van gescheiden leven was afhankelijk van de medische toestand van de echtgenote en belanghebbende heeft niet gesteld dat eind 2008 al te voorzien was dat die periode zo lang zou duren. Uit de verklaringen van belanghebbende blijkt naar het oordeel van het Gerecht dat partijen steeds de bedoeling hebben gehad om de samenleving te hervatten. Het Gerecht leidt uit het geheel van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden af dat in 2009 hervatting van de samenleving naar redelijke verwachting ook binnen een afzienbare tijd mogelijk was. Door het voortduren van de ziekte is dat er echter nog niet van gekomen. De periode van gescheiden leven is dan ook naar het oordeel van het Gerecht niet als blijvend bedoeld. Dat blijkt ook uit het feit dat belanghebbende zijn huis te koop heeft staan en na verkoop terug gaat naar Nederland. Gelet op het voorgaande was naar het oordeel van het Gerecht in 2009 en ook in de jaren daarna geen sprake van een ongewilde redelijkerwijze te verwachten duurzame onmogelijkheid tot samenwoning (situatie 2 als door de Hoge Raad bedoeld). Dat inmiddels twijfels bij belanghebbende zijn gerezen of de hervatting van de samenleving daadwerkelijk zal doorgaan en succesvol zal zijn doet aan het voorgaande niet af. Het kan op zijn hoogst betekenen dat vanaf het moment dat duidelijk wordt dat de samenleving niet meer hervat zal worden, sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. De conclusie van het Gerecht is dat belanghebbende in de periode 2009 tot en met 2013 niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote zodat van aftrekbare alimentatiebetalingen geen sprake kan zijn. Het gelijk op dit punt is aan de Inspecteur.”
4.3.
Het Hof sluit zich aan bij voormeld oordeel van het Gerecht. De echtgenote van belanghebbende is op 26 december 2008 naar Nederland vertrokken om te worden behandeld aan een ernstige ziekte. Uit niets blijkt dat al in het jaar 2009 – derhalve een paar dagen na haar vertrek –
de situatie van duurzaam gescheiden leven is ingetreden. Veeleer blijkt uit hetgeen belanghebbende in diens stukken en ter zitting bij het Gerecht en het Hof heeft verklaard, dat pas in een (veel) later stadium bij hem de vraag is gerezen of zijn echtgenote en hij inmiddels niet te ver uit elkaar waren gegroeid en of een hereniging nog wel redelijkerwijs te verwachten was.
Evenals het Gerecht concludeert het Hof dat in het jaar 2009 geen sprake was duurzaam gescheiden leven en derhalve evenmin van aftrekbare alimentatiebetalingen.
4.4.
In diens hoger beroepschrift verwijst belanghebbende nog naar een passage uit een uitspraak van Hof Arnhem van 4 augustus 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ6933. Belanghebbende acht de aldaar aan de orde zijnde situatie vergelijkbaar met zijn situatie.
In de passage waarnaar belanghebbende verwijst, citeert Hof Arnhem uit het onder 4.2 aangehaalde arrest Hoge Raad 10 februari 1960, BNB 1960/77, derhalve uit hetzelfde arrest waaruit het Gerecht heeft geput. In zoverre kan die verwijzing belanghebbende niet baten. Anders dan belanghebbende stelt, is de situatie in genoemde arrest, naar het oordeel van het Hof, niet gelijk aan die van belanghebbende.
4.5.
Ervan uitgaande dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven en er derhalve geen recht bestaat op aftrek wegens alimentatiebetalingen, is het hoger beroep tegen de aanslag IB 2009 naar het oordeel van het Hof ook overigens ongegrond. Het Gerecht heeft met juistheid geoordeeld dat het heffingsrecht over het ABP-pensioen op grond van artikel 17 BRK aan Nederland toekomt (overheidspensioen), dat Curaçao ook mag heffen over het ABP-pensioen, maar wel een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet verlenen (artikel 24, lid 1, BRK) en dat die aftrek ter voorkoming NAf 22.652 bedraagt, zoals berekend door de Inspecteur (vergelijk overweging 2.4 van het Gerecht).
4.6.
Met betrekking tot de aanslagen premie AOV en AVBZ 2009 heeft het Gerecht geoordeeld:
“4.3.2 Met betrekking tot de aanslagen premie AOV en AVBZ oordeelt het Gerecht als volgt. Het staat vast dat belanghebbende ingezetene is van Curaçao. Hieruit volgt dat, nu gesteld noch gebleken is dat hij op grond van het Landsbesluit beperking kring verzekerden AVBZ en het Landsbesluit uitbreiding en beperking verzekeringsplicht AOV niet verzekerd is of is vrijgesteld, hij tot de kring van verzekerden voor de AOV en AVBZ behoort en premieplichtig is in Curaçao (artikel 5 in verbinding met artikel 23 van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering en artikel 4 in verbinding met artikel 20 en 22 van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (Lv AVBZ)). Belanghebbende moet aldus premie betalen over zijn premie-inkomen. Daartoe behoort ook het genoten ABP pensioen. Heffing van AOV en AVBZ blijft niet achterwege door het enkele feit dat belanghebbende over het ABP-pensioen in Nederland reeds premies volksverzekeringen heeft betaald. Het betoog van belanghebbende met betrekking tot de toepassing van de BRK gaat niet op nu de heffing van premies AOV en ABVZ buiten het toepassingsbereik van de BRK valt. Deze regeling heeft immers enkel betrekking op met name genoemde belastingen en niet op premies. Dit geldt evenzeer voor de nieuwe Belastingregeling Nederland Curaçao die overigens pas per 1 januari 2016 in werking is getreden.
Het Hof onderschrijft de door het Gerecht gehanteerde overweging (en de daarin opgenomen conclusies) en maakt deze tot de zijne.
De aanslag BVZ 2013
4.7.
In 2013 woont de echtgenote van belanghebbende reeds vijf jaar in Nederland en wordt zij in Nederland behandeld voor haar ziekte. Volgens belanghebbende is zij sedertdien niet meer in Curaçao geweest en heeft hij zijn echtgenote in Nederland slechts een enkele keer bezocht, waaronder in ieder geval twee keer in 2012. Voor de beantwoording van de vraag of voor de berekening van de premie BVZ recht bestaat op aftrek alimentatie zal het Hof er veronderstellenderwijs van uitgaan dat belanghebbende in 2013 duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leefde.
4.8.
Artikel 6.7, lid 1, van de Lv basisverzekering ziektekosten (Lv BVZ) bepaalt:
De inkomensafhankelijke premie wordt geheven bij wijze van aanslag naar de maatstaf van het door de verzekerde in een kalenderjaar genoten inkomen. (…)
Hetgeen onder ‘inkomen’ moet worden verstaan is bepaald in artikel 1.1 Lv BVZ:
In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. (…)
o. inkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 met uitzondering van rente waarover rentebelasting wordt geheven als bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening regelende de inhouding van de inkomstenbelasting op rente-inkomen.
Artikel 3, lid 4, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (Lv op de inkomstenbelasting 1943) definieert ‘inkomen’ als:
(…) het gezamenlijke bedrag van het hetgeen de belastingplichtige zuiver geniet als opbrengst van:
a. onroerende goederen;
b. roerend kapitaal;
c. onderneming en arbeid;
d. rechten op periodieke uitkeringen’.
Met dat ‘zuiver genieten van inkomen’ wordt bedoeld: de inkomsten minus de op die inkomsten drukkende kosten. Daaronder wordt alimentatie niet begrepen. Alimentatie vormt een persoonlijke last, die pas aan de orde komt bij de bepaling van zuiver inkomen (artikel 3, lid 3, Lv op de inkomstenbelasting 1943).
4.9.
Uit het overwogene onder 4.8 volgt derhalve dat voor het bepalen van de premie BVZ voor het jaar 2013 niet van belang is of al dan niet alimentatie verschuldigd is aan de echtgenote. Zelfs indien belanghebbende duurzaam gescheiden van zijn echtgenote zou leven, en hij alimentatie aan zijn echtgenote verschuldigd zou zijn, wordt bij de bepaling van de grondslag voor de premie BVZ de alsdan te veronderstellen verschuldigde alimentatie niet in aanmerking genomen.
4.10.
Voor het overige is het Hof van oordeel dat de premie BVZ voor het jaar 2013 door de Inspecteur juist is berekend, hetgeen door belanghebbende ter zitting van het Hof overigens is bevestigd.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van het Gerecht dient te worden bevestigd.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
De uitspraak is gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en M.J. Leijdekker, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. De beslissing is op 22 januari 2018 in het openbaar uitgesproken.
Afschriften zijn per post/e-mail op aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.