ECLI:NL:OGHACMB:2017:39

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 mei 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
CUR2016H00038
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ met betrekking tot dubbele belasting en heffingskortingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, die op 24 oktober 2016 een uitspraak deed over aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2012. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die door de inspecteur der belastingen in Curaçao waren opgelegd. De inspecteur had de aanslagen verminderd, maar de appellant was het niet eens met de berekening van de verschuldigde belasting, met name de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en de toepassing van heffingskortingen. Het Gerecht had de aanslag inkomstenbelasting ongegrond verklaard en de aanslag premieheffing AVBZ gegrond verklaard, wat leidde tot een vermindering van de premieheffing. De appellant stelde in hoger beroep dat de heffingskortingen geen rol zouden moeten spelen bij de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, terwijl de inspecteur betoogde dat deze kortingen wel in mindering moesten worden gebracht. Het Hof heeft de zaak behandeld op 29 maart 2017 en heeft uiteindelijk geoordeeld dat de berekening van de verschuldigde belasting door de appellant correct was. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Gerecht, en verminderde de aanslag tot een bedrag van NAf 17.367, met een veroordeling van de inspecteur tot vergoeding van het griffierecht aan de appellant.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2016H00038
Datum uitspraak: 5 mei 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[ X ],
wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 24 oktober 2016 in de zaken BBZ nrs. CUR201500822 en CUR201500823 in het geding tussen:
appellant
en
de inspecteur der belastingen in Curaçao,
verweerder,

1.Procesverloop

1.1.
Door verweerder zijn aan appellant over het jaar 2012 aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ opgelegd, gedagtekend 12 september 2014. Appellant is op 22 september 2014 tegen de aanslagen in bezwaar gekomen.
1.2.
Appellant is op 25 juni 2015 (tijdig) in beroep gekomen tegen het niet (tijdig) doen van uitspraak op bezwaar.
1.3.
Met dagtekening 9 oktober 2015 heeft verweerder uitspraken op bezwaar gedaan en de aanslagen verminderd.
1.4.
Op 24 oktober 2016 heeft het Gerecht het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting ongegrond en tegen de aanslag premieheffing AVBZ gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag premieheffing AVBZ vernietigd en de aanslag premieheffing AVBZ verminderd tot een aanslag naar een te betalen bedrag van NAf 3.216.
1.5.
Appellant heeft op 21 november 2016 hoger beroep ingesteld tegen uitsluitend de uitspraak van het Gerecht betreffende de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2012. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van NAf 200. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.6.
Het Hof heeft de zaak ter zitting te Willemstad behandeld op 29 maart 2017, waar appellant is verschenen en namens verweerder [ A ] en [ B ] zijn verschenen.

2.Feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het belastbaar inkomen verminderd tot NAf 194.819.
2.2.
Van voormeld inkomen is een bedrag van NAf 136.066 voor heffing aan Nederland toegewezen.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of het verschuldigde bedrag aan belasting na aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op de juiste wijze is berekend. In het bijzonder is in geschil of bij de berekening van de aftrek van de voorkoming van dubbele belasting rekening moet worden gehouden met de heffingskortingen.
Niet in geschil is dat het bedrag van de heffingskortingen NAf 3.321 bedraagt.
3.2.
Appellant stelt zich op het standpunt dat bij de berekening van de aftrek van de voorkoming van dubbele belasting de heffingskortingen geen rol spelen. De heffingskortingen worden toegepast nadat de belasting over het wereldinkomen is verminderd met de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
Appellant berekent de verschuldigde inkomstenbelasting als volgt (alle bedragen in NAf):
Belastbaar inkomen 194.819,00
Bedrag van de belasting 68.602,00
Af: aftrek ter voorkoming van dubbele belasting
47.913,00
Belasting 20.689,00
Af: heffingskortingen
3.321,00
Verschuldigde inkomstenbelasting 17.367,00
3.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de berekening van de aftrek van de voorkoming van dubbele belasting de heffingskortingen wel een rol spelen. De heffingskortingen komen – aldus verweerder – in mindering op de berekende belasting over het wereldinkomen.
Verweerder berekent de verschuldigde inkomstenbelasting als volgt (alle bedragen in NAf):
Belastbaar inkomen 194.819,00
Bedrag van de belasting 68.602,00
Af: heffingskortingen
3.321,00
Belasting 65.281,00
Af: aftrek ter voorkoming van dubbele belasting
45.593,00
Verschuldigde inkomstenbelasting 19.688,00
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.5.
Appellant concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een bedrag van Naf 17.367. Verweerder concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Het Gerecht heeft het volgende overwogen (in de uitspraak van het Gerecht is appellant aangeduid als belanghebbende en verweerder als de inspecteur):
“4.2 Volgens de Inspecteur dient onder de ‘berekende belasting’ te worden verstaan de verschuldigde belasting in de zin van artikel 24A van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB 1943), dat is de belasting nadat de heffingskortingen in mindering zijn gebracht. Vervolgens wordt op die belasting een belastingreductie toegepast. Dit heeft tot gevolg dat de heffingskortingen, door de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, per saldo maar deels effect sorteren. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat met het begrip ‘berekende belasting’ de verschuldigde belasting in de zin van artikel 24 LIB 1943, dat is de belasting die verschuldigd is vóórdat heffingskortingen in mindering zijn gebracht, wordt bedoeld. Daarop wordt volgens belanghebbende de belastingreductie toegepast en vervolgens wordt op die uitkomst het volledige bedrag van de heffingskortingen in mindering gebracht. Hij beroept zich daarbij op de tekst van artikel 24A, lid 1, LIB 1943. Die tekst luidt, voor zover van belang:
‘De verschuldigde belasting is de belasting berekend volgens artikel 24, eerste lid, minus de basiskorting, …alleenverdienertoeslag….’.
4.3 Het Gerecht verwerpt het standpunt van belanghebbende. In de BRK heeft men met de term ‘berekende belasting’ niet willen verwijzen naar de terminologie in artikel 24A LIB 1943, alleen al niet omdat de betreffende bepaling in de BRK reeds bestond vóórdat in 2001 het geldende artikel 24A LIB 1943 werd ingevoerd. Daar komt bij dat artikel 24A LIB 1943, in tegenstelling tot artikel 24 BRK, niet spreekt over ‘berekende belasting’ maar over ‘de belasting berekend volgens artikel 24’ hetgeen niet hetzelfde is. Het Gerecht is van oordeel dat de term ‘berekende belasting’ in artikel 24 BRK uitgelegd moet worden naar het spraakgebruik. In het spraakgebruik wordt naar het oordeel van het Gerecht onder de ‘berekende belasting’ verstaan de uiteindelijk verschuldigde belasting, dus na aftrek van de heffingskortingen (uiteraard voor toepassing van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting). Het gevolg hiervan is dat in de situatie waarin niet alle inkomsten in Curaçao verworven zijn de aftrek van heffingskortingen beperkt wordt. Het Gerecht merkt daarbij op dat noch de LIB 1943 (anders dan de Nederlandse regeling van artikel 2.7, lid 1 van de Wet inkomstenbelasting 2001) noch de wetsgeschiedenis aanknopingspunten bieden voor een andere uitleg. Belanghebbende heeft een aantal voorbeelden genoemd waarin de “methode” van de Inspecteur onvoordelig uitpakt voor de belastingplichtige. Naar het oordeel van het Gerecht zijn die onvoordelige uitkomsten niet zozeer een gevolg van de wijze waarop de heffingskortingen worden behandeld maar vloeien zij voort uit toepassing van de vrijstellingsmethode. Indien namelijk heffingskortingen niet zouden bestaan dan zouden de door belanghebbende genoemde rekenvoorbeelden net zo onvoordelig uitpakken. Het gelijk is aan de Inspecteur.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat een gedeelte van het inkomen van appellant ten bedrage van NAf 136.066 voor heffing aan Nederland is toegewezen.
5.2.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK)
kan – voor zover hier van belang het land van inwoning in het inkomen begrijpen de bestanddelen welke ingevolge de voorgaande artikelen van deze afdeling mogen worden belast in een van de andere landen met dien verstande, dat op de berekende belasting een vermindering wordt toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het totaal van de bestanddelen, welke in laatstbedoeld land (…) mogen worden belast, staat tot het totale belastbare inkomen of vermogen.
5.3.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag wat onder het in voormelde bepaling gebezigde begrip “berekende belasting” moet worden verstaan.
Volgens verweerder is dat de belasting over het wereldinkomen verminderd met de heffingskortingen. Volgens appellant is dat louter de belasting over het wereldinkomen, dus zonder toepassing van de heffingskortingen.
5.4.
Het begrip “berekende belasting” is niet in de BRK omschreven. In dat geval geldt blijkens artikel 2, zesde lid, van de BRK als uitgangspunt dat, tenzij het zinsverband anders vereist, dat begrip voor elk land verstaan wordt in de zin van de desbetreffende belastingregelingen van dat land. Voor dit geval betekent dit dat het begrip “berekende belasting” moet worden verstaan in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LIB 1943).
5.5.
Uit artikel 24, eerste lid, LIB 1943 volgt dat “de belasting wordt bepaald” door toepassing van de aldaar vermelde tabel op het vastgestelde belastbaar inkomen. Vervolgens bepaalt artikel 24A LIB 1943, dat de “verschuldigde belasting” gelijk is aan de “belasting berekend volgens artikel 24, eerste lid” minus de basiskorting en de daarop van toepassing zijnde toeslagen.
5.6.
Het Hof is met appellant van oordeel dat onder het begrip “berekende belasting” als bedoeld in artikel 24, eerste lid van de BRK, moet worden verstaan de belasting berekend volgens artikel 24 van de LIB 1943. Dit is de belasting die is berekend voordat de heffingskortingen zijn toegepast. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de wetgever met de toevoeging van artikel 24A van de LIB 1943 de heffingskorting heeft geïntroduceerd, welke heffingskorting in wezen een belastingvrijstelling ‘aan de basis’ is, die niet afhankelijk is van het tarief waarnaar de belastingplichtige wordt aangeslagen, maar luidt in een vast bedrag. Een heffingskorting is derhalve niet een vermindering van het bedrag waarover belasting wordt geheven (de zogenoemde heffingsgrondslag) zoals is vormgegeven in artikel 24 van de LIB 1943, maar vormt een vermindering van het aan belasting verschuldigde bedrag zelf, zoals is bepaald in artikel 24A van de LIB 1943. Het begrip “verschuldigde belasting” als bedoeld in artikel 24A van de LIB 1943 verschilt dus anders dan het Gerecht heeft geoordeeld van het begrip “bedrag van de belasting” (lees: “de berekende belasting”) als bedoeld in artikel 24 van de LIB 1943.
5.7.
Ten overvloede overweegt het Hof dat de door appellant als productie 2 bij zijn hoger beroepschrift gevoegde toelichting van de Belastingdienst bij de aangifte IB 2015 derhalve uitgaat van een juiste toepassing van het begrip “berekende belasting”, namelijk de belasting berekend op de voet van artikel 24 van de LIB 1943. Op de aldus berekende belasting komt ingevolge artikel 24A van de LIB 1943 een heffingskorting in aftrek.
5.8.
Het in 5.6. overwogene betekent dat de vermindering van inkomstenbelasting ter voorkoming van dubbele belasting voorgaat op de vermindering van de belasting ingevolge de heffingskortingen.
5.9.
Nu niet in geschil is dat de door appellant gemaakte berekening van de verschuldigde belasting ook voor het overige juist is, is het hoger beroep gegrond.

6.Beslissing

Het Hof :
  • verklaarthet hoger beroep
    gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van het Gerecht, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de aanslag premieheffing AVBZ;
  • verklaarthet tegen de uitspraak op bezwaar van appellant inzake de aanslag inkomstenbelasting bij het Gerecht ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigtdie uitspraak op bezwaar;
  • vermindertde aanslag tot een aanslag berekend naar een bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting van NAf 17.367; en
  • gelastverweerder tot vergoeding aan appellant van het griffierecht van NAf 200.
De uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, voorzitter, mr. H.A.J. Kroon, en mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro Msc, als griffier. De beslissing is op 5 mei 2017 in het openbaar uitgesproken.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.