ECLI:NL:OGEAC:2016:29

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
BBZ nr. 71199 van 2014
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van studiekosten in de inkomstenbelasting en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in het geschil tussen belanghebbende, X, en de Inspecteur der Belastingen over de aftrekbaarheid van studiekosten in de inkomstenbelasting. Belanghebbende had in 2012 de studiekosten van zijn dochter, die studiefinanciering ontving, afgelost en voerde een deel van deze aflossing op als buitengewone lasten in zijn aangifte. De Inspecteur heeft deze kosten gecorrigeerd en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur ten onrechte de kosten had gecorrigeerd en deed een beroep op het vertrouwensbeginsel, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Raad van Beroep voor Belastingzaken.

Het Gerecht oordeelde dat de aflossing van de studielening niet als uitgave in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting kan worden aanvaard, omdat de studiekosten in de jaren waarin zij zijn betaald, op de dochter hebben gedrukt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde, omdat de omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de Inspecteur een consistente gedragslijn had gevolgd die bij belanghebbende het vertrouwen had gewekt dat de aflossing als buitengewone last zou worden geaccepteerd. Het Gerecht verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de aanslag van de Inspecteur.

Uitspraak

Uitspraak van 26 mei 2016
BBZ nr. 71199 van 2014
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X, wonende te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2012 opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 3 februari 2014 tegen de aanslag in bezwaar gekomen. Bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2014 heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen de uitspraak op bezwaar op 21 november 2014 in beroep gekomen.
1.4
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Abusievelijk zijn partijen opgeroepen tot het bijwonen van een reguliere zitting. Ter zitting is aan partijen medegedeeld dat door de griffie per ongeluk een verkeerde oproeping is verstuurd en dat partijen overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd zijn tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn op 14 april 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A en belanghebbende in persoon vergezeld van haar echtgenote. Belanghebbende heeft een pleitnota ingediend.
1.6
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om de mondelinge behandeling van de zaak achterwege te laten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is gehuwd en heeft een zoon en een dochter. De dochter, genaamd B is geboren op 4 februari 1986 en is in het jaar 2012 jonger dan 27 jaar.
2.2
De dochter van belanghebbende heeft voor haar studie Notarieel Recht in Nederland in de jaren 2004 tot en met 2011 studiefinanciering genoten van de Stichting Studiefinanciering Curaçao (hierna: SSC).
2.3
Tot de gedingstukken behoort een brief van 4 juni 2012 van de SSC waarin over de hoogte van de studieschuld van de dochter van belanghebbende het volgende is vermeld:
“De door uw dochter opgebouwde totale studieschuld “Notarieel Recht”-WO per 31 juli 2012 is EUR 10.129,50 welke bestaat uit hoofdsom EUR 7.594,13 vermeerderd met 10% interest per jaar. Deze totale studieschuld kunt u in 72 maandelijkse termijnen van EUR 140,68 terugbetalen, beginnende per 31 juli 2012.
U kunt het bedrag ook ineens aflossen onder gebruikmaking van de kortingsregeling. Afhankelijk van de termijn waarin u de lening dient af te lossen krijgt u een korting tussen de 2 en 20%.”
2.4
Belanghebbende heeft in het jaar 2012 de studieschuld van zijn dochter met gebruikmaking van de kortingsregeling volledig afgelost. Het bedrag van de aflossing bedroeg Naf. 13.319 (EUR. 5.819,63).
2.5
In zijn aangiftebiljet voor het jaar 2012 heeft belanghebbende een deel van de aflossing, Naf. 6.894,27 opgevoerd als buitengewone lasten.
2.6
Belanghebbende heeft als volgt aangifte gedaan:
Persoonlijke inkomen Naf. 63.880
Rente en dividenden
Naf. 159
Inkomen Naf. 64.039
Persoonlijke verminderingen Naf. 4.726
Persoonlijke lasten Naf. 4.257
Buitengewone lasten
Naf. 6.894
Naf. 15.877
Belastbaar inkomen Naf. 48.162
2.7
De Inspecteur heeft het door belanghebbende aangegeven bedrag aan buitengewone lasten (Naf. 6.894) volledig gecorrigeerd en het belastbaar inkomen vastgesteld op Naf. 55.057.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in het jaar 2012 recht heeft op aftrek van buitengewone lasten ten bedrage van Naf. 6.894 wegens op hem drukkende uitgaven voor studiekosten ten behoeve van zijn dochter.
3.2
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur ten onrechte de door hem opgevoerde kosten heeft gecorrigeerd. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar de toelichting van het aangiftebiljet en een tweetal uitspraken van de Raad van Beroep voor Belastingzaken (uitspraak van 18 januari 2006, nummer 2004/629 ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ9259 en uitspraak van 31 oktober 2008 nummers 2007/0241 en 0045 ECLI:NL:ORBBNAA:2008:BR5377). Voorts doet hij een beroep op het vertrouwensbeginsel en voert aan dat de aflossing van de studielening van zijn zoon in het jaar 2007 bij de vaststelling van de aanslag van dat jaar wel als buitengewone last is geaccepteerd.
3.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het bedrag aan buitengewone lasten terecht is gecorrigeerd en dat de aanslag tot op een juist bedrag is vastgesteld.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1
Ingevolge artikel 16A, eerste lid, onderdeel e, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (hierna: LIB), komen als buitengewone lasten voor aftrek in aanmerking de op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van de kosten van studie van een middelbaar beroeps-, hoger beroeps-, universitaire of daarmee vergelijkbare opleiding voor eigen kinderen jonger dan 27 jaar, tot ten hoogste Naf. 10.000 per kind.
4.2
Als regel geldt dat studiekosten drukken in het jaar waarin zij betaald zijn, ongeacht of die betaling geschiedt uit eigen middelen of uit middelen die via de lening ter beschikking zijn gekomen (vergelijk de uitspraak van 24 maart 2006 nr. 2003-204 van de Raad van Beroep voor Belastingzaken, ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ8699).
4.3
Vast staat dat de dochter van belanghebbende voor de duur van haar studie studiefinanciering heeft genoten van SSC. Voorts blijkt uit het door belanghebbende overgelegde overzicht (productie 1 bij de pleitnota) dat de door de dochter ontvangen studiefinanciering voor een deel betrekking had op de kosten van haar levensonderhoud en voor een deel is aangewend ter bestrijding van haar studiekosten. De studiekosten hebben in de jaren waarin zij met de lening zijn betaald, op de dochter gedrukt in de zin van de aanhef van artikel 16A LIB. De aflossing van de geldlening in het jaar 2012, kan daarom niet als een uitgave in de zin van artikel 16A, eerste lid, onderdeel e LIB worden aanvaard.
4.4
De uitspraken van de Raad van Beroep voor Belastingzaken waarnaar belanghebbende verwijst, voeren het Gerecht niet tot een ander oordeel. Die zaken verschillen van de onderhavige zaak en gaan over de vraag welk deel van de betalingen van ouders aan studerende kinderen die reeds een beurs genieten, als buitengewone lasten kan worden aangemerkt.
4.5
De stelling van belanghebbende dat de aflossing van de studieschuld van zijn zoon in het jaar 2007 wel als buitengewone last is geaccepteerd, en dat hierdoor bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat hij ook in het onderhavige jaar deze aftrekpost zou genieten, faalt. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van feiten en omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat de gedragslijn van de inspecteur berust op een weloverwogen standpuntbepaling. Voor in rechte te beschermen vertrouwen is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur in een jaar de aangifte heeft gevolgd.
4.6
Voor zover belanghebbende met verwijzing naar de tekst van de toelichting van het aangiftebiljet een beroep doet op het vertrouwensbeginsel oordeelt het Gerecht als volgt. Het risico van een onjuiste inlichting, (bijvoorbeeld de toelichting bij aangiftebiljetten) zal in de regel voor rekening van de betrokken belastingplichtige blijven. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven van deze regel af te wijken en de fiscus aan dergelijke inlichtingen wel gebonden te achten (vergelijk het arrest van de Hoge van 26 september 1979, nr. 19250, ECLI:NL:HR:1979:AM4918). In de door belanghebbende overgelegde toelichting van het aangiftebiljet is nergens vermeld dat de aflossing van een studielening wordt aangemerkt als buitengewone lasten. Integendeel is daarin juist vermeld dat slechts op de ouder drukkende uitgaven die betrekking hebben op de studiekosten voor aftrek in aanmerking komen. Nu niet is gebleken dat de tekst van de toelichting onjuiste informatie bevat faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel reeds om die reden.
4.7
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. W.C.E. Winfield en mr. P.A.H. Lemaire, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei 2016, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).