ECLI:NL:OGEAA:2022:192

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
AUA202103322, AUA202103938, AUA202103948 en AUA202103949
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar inzake belastingaanslagen en verzuimboete

In deze zaak heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar door de Inspecteur der Belastingen van Aruba. Het beroep is ingediend op 8 november 2021, maar werd als niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De Inspecteur had op 18 maart 2022 uitspraak gedaan op het bezwaar voor het jaar 2012, en op 24 maart 2022 voor het jaar 2013. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen de reële uitspraak van de Inspecteur op 18 maart 2022 ontvankelijk is, ondanks dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling van het bezwaar en het beroep in totaal meer dan drie jaar en zes maanden heeft geduurd, wat een overschrijding van de redelijke termijn met zich meebrengt. De rechtbank heeft de verzuimboete voor het jaar 2012 bevestigd, maar de uitspraak van de Inspecteur voor het jaar 2013 vernietigd, omdat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. Belanghebbende heeft recht op een immateriële schadevergoeding van Afl. 1.500 wegens de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft de proceskosten van belanghebbende vastgesteld op Afl. 700 en het griffierecht van Afl. 25 vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 19 juli 2022
BBZ nrs. AUA202103322, AUA202103938, AUA202103948 en AUA202103949
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 29 december 2017 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2012 opgelegd naar een heffingsgrondslag van Afl. 76.023, resulterend in een bedrag aan belasting van Afl. 8.676. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van Afl. 433 (tweede verzuim).
1.2
Aan belanghebbende is op 29 december 2017 een aanslag premie AZV voor het jaar 2012 opgelegd naar een premie-inkomen van Afl. 79.612, resulterend in een te betalen bedrag van Afl. 5.866.
1.3
Aan belanghebbende is op 31 december 2018 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2013 opgelegd naar een heffingsgrondslag van Afl. 52.432, resulterend in een bedrag aan belasting van Afl. 3.615.
1.4
Aan belanghebbende is op 31 december 2018 een aanslag premie AZV voor het jaar 2013 opgelegd naar een premie-inkomen van Afl. 55.366 resulterend in een te betalen bedrag van Afl. 3.605.
1.5
Belanghebbende heeft op 22 december 2017 (aanslagen 2012) en 10 januari 2019 (aanslagen 2013) tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
1.6
Belanghebbende heeft op 8 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.
1.7
De Inspecteur heeft op 18 maart 2022 voor het jaar 2012 uitspraken op bezwaar gedaan en de aanslagen verminderd.
1.8
De Inspecteur heeft op 24 maart 2022 voor het jaar 2013 uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.9
De Inspecteur heeft op 18 februari 2022 een verweerschrift voor het jaar 2012 ingediend.
1.1
Belanghebbende heeft per e-mail van 18 februari 2022 op het verweerschrift gereageerd.
1.11
De Inspecteur heeft op 4 april 2022 een verweerschrift voor het jaar 2013 ingediend.
1.13
Belanghebbende heeft op 11 juli 2022 een pleitnota ingediend.
1.14
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2022 te Oranjestad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 17 februari 2014 aangifte inkomstenbelasting gedaan voor het jaar 2012. Belanghebbende heeft in zijn aangifte een belastbaar inkomen aangegeven van Afl. 76.023. Volgens de aangifte bedraagt het onzuiver inkomen Afl. 79.612.
2.2
De Inspecteur heeft overeenkomstig de aangifte bij het opleggen van de aanslagen voor het jaar 2012 het belastbaar inkomen vastgesteld op Afl. 76.023 en het premie-inkomen op Afl. 79.612.
2.3
Bij de behandeling van het bezwaarschrift door de Inspecteur is gebleken dat belanghebbende een fout in zijn aangifte voor het jaar 2012 heeft gemaakt, waardoor het belastbaar- en premie-inkomen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. De Inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting verminderd tot naar een heffingsgrondslag van Afl. 52.667. De verzuimboete wegens het te laat indienen van de aangifte heeft de Inspecteur verminderd naar Afl. 250. De aanslag premie AZV is verminderd naar een premie-inkomen van Afl. 56.256.
2.4
Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 aangifte inkomstenbelasting gedaan naar een belastbaar inkomen van Afl. 52.432. Het onzuiver inkomen bedroeg volgens belanghebbendes aangifte Afl. 55.366.
2.5
De Inspecteur heeft overeenkomstig de aangifte de aanslagen inkomstenbelasting en premie AZV voor het jaar 2013 vastgesteld.

3.GESCHIL

3.1.1
Voor het jaar 2012 is in geschil of de boete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
3.1.2
Voor het jaar 2013 is in geschil of de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2
Het belastbaar- en premie-inkomen en de hoogte van de aanslagen inkomstenbelasting en premie AZV 2012 (na vermindering in de uitspraken op bezwaar) en 2013 zijn niet (langer) in geschil.
3.3
Belanghebbende heeft daarnaast verzocht om een immateriële schadevergoeding.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Beroep niet tijdig beslissen 2012

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie AZV 2012 is op 22 december 2017 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 18, lid 2, Algemene landsverordening belastingen (ALB) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen één jaar na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 22 december 2018, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 19, lid 3, ALB kan binnen twee jaar na afloop van de in artikel 18, lid 2 ALB vermelde termijn, in dit geval dus uiterlijk op 22 december 2020, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 8 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Dit beroep is te laat ingediend en derhalve niet-ontvankelijk.
4.5
Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 18 maart 2022 alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar. Het door belanghebbende ingestelde beroep van 8 november 2021 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 18 maart 2022 (vgl. GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Dit beroep wordt niet niet–ontvankelijk verklaard op de grond dat het voor het begin van de beroepstermijn is ingediend tegen de nadien gegeven (reële) uitspraak van 18 maart 2022 (vgl. HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4298; GEA Curaçao 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Het te laat indienen van het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen van de Inspecteur leidt evenmin tot niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de nadien gegeven (reële) uitspraak van 18 maart 2022 (vgl. GEA Curaçao 11 september 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:238) Ook deze uitspraak is derhalve onderwerp van onderhavige procedure.
Beroep niet tijdig beslissen op bezwaar 2013
4.6
Belanghebbende heeft op 8 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie AZV voor het jaar 2013. Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 24 maart 2022 alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.7
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 8 november 2021 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 24 maart 2022 (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Boete 2012
4.8
Aan belanghebbende is een verzuimboete van Afl. 433 opgelegd wegens het te laat doen van aangifte. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de boete verminderd naar Afl. 250. Belanghebbende stelt dat de boete ten onrechte is opgelegd. Ter zitting heeft belanghebbende voor het eerst de stelling ingenomen dat zij nooit een aanmaning voor het doen van aangifte heeft ontvangen. Het Gerecht verklaart deze nieuwe stelling van belanghebbende tardief. Het standpunt is van feitelijke aard en belanghebbende had het veel eerder in het geding kunnen brengen. Een doelmatige procesgang brengt in dit geval mee dat het standpunt, dat een nader onderzoek vergt, niet in de beschouwing betrokken zal worden.
4.9
Artikel 54, lid 1 ALB bepaalt dat indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven, niet, dan wel niet binnen de (..) termijn heeft gedaan, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de Inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag een boete van 5% van de verschuldigde belasting met een minimum van Afl. 250 en een maximum van Afl. 10.000 kan opleggen.
4.1
Anders dan ter zitting is besproken, is artikel 54, lid 3 ALB niet van toepassing op de onderhavige boete. In lid 3 wordt verwezen naar de bepaling van het tweede lid, dat ziet op belastingen die op aangifte moeten worden voldaan. Hier betreft het de inkomstenbelasting die bij wege van aanslag wordt geheven. Het opleggen van de verzuimboete is dus niet gebonden aan de termijn van één jaar na het einde van de termijn waarbinnen de aangifte had moeten worden gedaan.
4.11
De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende voor het jaar 2012 te laat aangifte heeft gedaan. Ingevolge artikel 54, lid 1 ALB en paragraaf 21 van Boetebeleid Belastingdienst Aruba kan gelijktijdig met het opleggen van de aanslag een boete van minimaal Afl. 250 worden opgelegd. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. In het onderhavige geval heeft de Inspecteur terecht een boete van Afl. 250 opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte. Het Gerecht overweegt dat de boete in overeenstemming met de zwaarte van het verzuim is opgelegd en oordeelt dat de boete passend en geboden is.
4.12
Nu belanghebbendes bezwaar tegen de boete niet slaagt, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Aanslagen inkomstenbelasting en premie AZV 2013
4.13
De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie AZV voor het jaar 2013 niet-ontvankelijk verklaard.
4.14
Belanghebbende heeft de niet-ontvankelijkheid verklaring van zijn bezwaren betwist. Alvorens tot een eventuele inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht derhalve de ontvankelijkheid van belanghebbendes bezwaren te beoordelen.
4.15
In artikel 17, lid 1, van de ALB is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.16
Het onderhavige aanslagbiljet is gedagtekend op 31 december 2019. Het bezwaarschrift is op 10 januari 2019 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus binnen de wettelijke termijn van twee maanden ingediend. De Inspecteur heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Reeds hierom dient het beroep van belanghebbende gegrond te worden verklaard.
Verzoek immateriële schadevergoeding aanslagen 2012
4.17
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.18
Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot een vergoeding van immateriële schade, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van Afl. 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
4.19
Vaststaat dat het bezwaarschrift op 22 december 2017 door de Inspecteur is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 19 juli 2022. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve ruim vier en een half jaar geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt.
4.2
Een vergoeding van immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn wordt echter pas toegekend in procedures waarin op of na 1 oktober 2018 een bezwaarschrift is ingediend (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). Dit betekent dat de Inspecteur niet zal worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende voor zover het de aanslagen 2012 betreft.
Verzoek immateriële schadevergoeding aanslagen 2013
4.21
Voor de aanslagen voor het jaar 2013 heeft te gelden dat het bezwaarschrift op 10 januari 2019 door de Inspecteur is ontvangen en dat op 24 maart 2022 uitspraak op bezwaar is gedaan. Voorts staat vast dat het beroep niet tijdig beslissen op bezwaar op 8 november 2021 door het Gerecht is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 19 juli 2022. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal afgerond drie jaar en zes maanden geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van één jaar en zes maanden.
4.22
Nu bijzondere omstandigheden die een verlenging van de redelijke termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, dient het bedrag van de immateriële schadevergoeding te worden berekend op driemaal Afl. 500, ofwel Afl. 1.500.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
Proceskosten bezwaarfase
5.2
Ingevolge artikel 22a, lid 2 van de ALB worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag wordt herroepen wegens aan de Inspecteur te wijten onzorgvuldigheid. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de)
vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.3
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschriften niet verzocht om een vergoeding van de kosten. Daarnaast heeft belanghebbende de bezwaarschriften zelf geschreven en ingediend. Van door een derde beroepsmatig verleende bijstand is dus geen sprake.
Proceskosten beroepsfase
5.4
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.5
In artikel 1 van dit Landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl. 700 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 0,5 (beroep niet tijdig beslissen)).
5.6
Over de wegingsfactor merkt het Gerecht het volgende op. Tot nu toe werd voor het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak een wegingsfactor gehanteerd van 0,25. In navolging van het door de Gerechtshoven in Nederland gehanteerde beleid (zie Hof den Bosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315, bijlage punt 1.2.3, onder h) past het Gerecht een factor 0,5 toe (vgl. GEA Curaçao 11 maart 2022, ECLI:NL:OGEAC:2022:49).
5.7
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4, LBB, het betaalde griffierecht van Afl. 25 aan belanghebbende te vergoeden.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de reële uitspraken op bezwaar 2012 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de reële uitspraken op bezwaar 2013 gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor het jaar 2013;
- handhaaft de aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ 2013;
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van Afl. 1.500;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 700; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 25 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en is uitgesproken op 19 juli 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300