Uitspraak
1.Het eerste geding in cassatie
2.Het tweede geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak schriftelijk doen toelichten door A.J.C. Perdaems voornoemd.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft schriftelijk gereageerd op dit verzoek en zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
3.Uitgangspunten in cassatie
[BV 2] verzorgde tegen vergoeding de verzending van door belanghebbende ontworpen mailings om particulieren te bewegen mee te doen aan pools waarmee in de Duitse lotto werd gespeeld, alsmede de verwerking en de respons van die particulieren op die mailings.
BV kocht de lottobewijzen. Zij had een dienstverleningsovereenkomst gesloten met AG I, op grond waarvan de activiteiten die BV verrichtte door AG I worden verricht. In die overeenkomst is onder meer vastgelegd dat BV vervolgens, voor AG I, tegen vergoeding van een provisie zorgdraagt voor de financiële transacties met betrekking tot deze lottobewijzen, zoals het innen van de spelinleg van klanten, het overschrijven van de spelinleg aan de Duitse Lotto, en het administreren en verdelen van de behaalde opbrengst aan de klanten. BV stootte de ontvangen gelden, onder inhouding van een provisie, door naar AG I.
Belanghebbende heeft bij brief van 12 januari 2006 een uitvoerige reactie gegeven op deze twee standpunten, waarbij zij als bijlage diverse stukken heeft gevoegd.
Bij brief van 19 januari 2006 heeft belanghebbende, overeenkomstig een tijdens de bespreking van 17 januari 2006 gemaakte afspraak, haar reactie gegeven op het standpunt van de Belastingdienst dat AG I een vaste inrichting heeft in Nederland.
Ook heeft belanghebbende in deze brief medegedeeld dat doordat teruggaven van omzetbelasting vanaf oktober 2003 aan verschillende bedrijven door de Belastingdienst worden tegenhouden, deze bedrijven in een zwaar verliesgevende situatie terecht zijn gekomen, wat onder meer resulteert in een slechte naam als gevolg van betalingsachterstanden en in het risico bij belanghebbende dat de Zwitserse bedrijven de contracten opzeggen, alsmede dat een ongewijzigde situatie de betrokken bedrijven zal noodzaken tot het op grotere schaal aanvragen van collectief ontslag. Belanghebbende deelt in die brief mede dat zij zich daarom genoodzaakt ziet juridische procedures op te starten, indien de Belastingdienst niet binnen drie werkdagen na ontvangst van deze brief met een definitief standpunt komt.
Bijlage 1 bij de brief van 22 februari 2006 bevat een per kalenderjaar uitgesplitst cijfermatig overzicht van de in de jaren 2001 tot en met 2005 door belanghebbende aan AG I respectievelijk AG II gefactureerde bedragen en de daarover volgens de Inspecteur alsnog verschuldigde bedragen aan omzetbelasting.
4.De oordelen van het Hof
Voor het Hof was niet langer in geschil dat indien zo’n beperking wordt vastgesteld, het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel is geschonden en dat die schending ertoe moet leiden dat de naheffingsaanslag wordt vernietigd.
Aan dit oordeel doet, aldus het Hof, niet af dat de Inspecteur in de brief van 22 februari 2006 belanghebbende niet expliciet heeft uitgenodigd om zich te verdedigen. Belanghebbende is voorafgaand aan die brief daartoe wel uitgenodigd en heeft ook steeds gereageerd. Daar komt bij dat tijdens het telefonische contact dat heeft plaatsgevonden op 15 en 16 februari 2006, belanghebbende akkoord is gegaan met het opleggen van een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode 2001 tot en met 2005. Belanghebbende heeft daarvoor ook de benodigde ontbrekende cijfers bij brief van 16 februari 2006 verstrekt en de naheffingsaanslag is vervolgens, voor zover deze zag op de ontbrekende gegevens, conform deze cijfermatige gegevens opgelegd, aldus nog steeds het Hof.
5.Beoordeling van de middelen
In dit opzicht, zo stelt middel 1, zijn de oordelen van het Hof bovendien onvoldoende gemotiveerd, omdat het Hof niet toelicht in welke brief/brieven de hiervoor bedoelde expliciete mededeling zou zijn gedaan. Verder voert middel 1 aan dat ook het door het Hof vermelde feiten dat belanghebbende op enig moment akkoord is gegaan met het opleggen van een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode 2001 tot en met 2005 en zij zelf de daarvoor benodigde ontbrekende omzetcijfers heeft aangeleverd, niet de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de Inspecteur belanghebbende expliciet en tijdig heeft uitgenodigd om te worden gehoord over de definitieve bevindingen zoals bedoeld in de hiervoor bedoelde arresten van de Hoge Raad.
In een geval als het onderhavige waarin de inspecteur stelt dat hij nog voordat het boekenonderzoek was afgerond, het voornemen tot het opleggen van de naheffingsaanslag heeft opgevat en dat hij bij zijn besluitvorming het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel heeft gerespecteerd, moet bij de beoordeling van het bewijs dat de inspecteur daartoe heeft aangevoerd, het volgende in aanmerking worden genomen.