Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
2.Uitgangspunten in cassatie
De Inspecteur heeft bestreden dat belanghebbende op grond van artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet recht op aftrek heeft, en subsidiair gesteld dat de voorbelasting van aftrek moet worden uitgesloten op grond van artikel 16, lid 1, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 1, lid 1, letter b, en lid 2, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: het BUA). Tijdens het onderzoek ter zitting van de Rechtbank heeft de Inspecteur dit subsidiaire standpunt ingetrokken.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat zij de diensten waarop de facturen zien, mede heeft afgenomen ter bevordering van haar bedrijfsvoering, althans ter voorkoming van het afkalven van haar activiteiten en omzet. Daarom komen de op de facturen vermelde bedragen aan omzetbelasting op grond van artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet in beginsel in aanmerking voor aftrek, aldus het Hof.
5.Slotsom
6.Proceskosten
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard maar heeft de Inspecteur en de Staat toch veroordeeld tot vergoeding van de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep (ieder voor de helft ervan), omdat de Rechtbank het verzoek van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens het zowel in de fase van bezwaar als in de fase van beroep overschrijden van de redelijke termijn heeft gehonoreerd. De Rechtbank heeft de hoogte van deze vergoeding vastgesteld aan de hand van artikel 2, lid 1, aanhef en letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) in samenhang gelezen met de onderdelen A1 en A5 van de daarbij behorende bijlage (hierna: de Bijlage). Daarbij is de Rechtbank uitgegaan van de in onderdeel B van de Bijlage (tekst 2020) vermelde waarde per punt van € 261 voor de bezwaarfase en € 525 voor de beroepsfase, en heeft zij de wegingsfactor 0,5 als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage toegepast.