Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
4.Beslissing
8 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de medeplichtigheid van de verdachte aan een diefstal die gepaard ging met geweld, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De verdachte was beschuldigd van het helpen van de medeverdachte bij de diefstal door informatie te verstrekken en zich voor te doen als de medeverdachte in communicatie met het slachtoffer. Het hof had de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheden, omdat niet was komen vast te staan dat de verdachte wetenschap had van het geweld dat door de medeverdachte werd toegepast. De Hoge Raad oordeelde dat het hof had miskend dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan diefstal met geweld, het opzet van de verdachte zich niet per se hoeft uit te strekken tot het geweld zelf, maar dat er voldoende verband moet zijn tussen de handelingen van de medeplichtige en het gronddelict. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en concludeerde dat de gedeeltelijke vrijspraak van het hof ontoereikend gemotiveerd was. Desondanks werd het beroep verworpen bij gebrek aan belang, omdat de Hoge Raad oordeelde dat de handelingen van de verdachte voldoende verband hielden met de diefstal, ook al was er geen bewijs van opzet op het geweld. De uitspraak benadrukt de nuances van medeplichtigheid en de vereisten voor opzet in strafzaken.