Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
6 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag, gepleegd tijdens een ripdeal. De verdachte is in cassatie gegaan tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarin hij was veroordeeld voor zijn rol in een schietpartij op 28 juni 2013. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de vereisten voor medeplichtigheid. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte opzet had om behulpzaam te zijn bij het rippen van een partij cocaïne, wat leidde tot een gewelddadige diefstal. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en verwerpt het cassatieberoep, maar constateert wel dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. Dit leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie jaren en negen maanden naar drie jaren en zeven maanden. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 6 maart 2018.