Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het onder 1 ten laste het volgende aangevoerd.
(...)
B. zo al kan worden vastgesteld dat de groep Nederlanders de diefstal met geweld heeft gepleegd, kunnen het schieten en het gebruik van pepperspray niet aan de verdachte worden toegerekend, ook niet via een voorwaardelijk opzet-constructie.
Op basis van het hiervoor gestelde is er mitsdien onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling te komen en moet verdachte worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 2] tegen betaling een kantoorruimte in een representatief pand verschaft. Er zou worden voorgewend dat daar een bedrijf was gevestigd met een normale, en ook solide, bedrijfsvoering. Daartoe werd een - onbekend gebleven - persoon ingeschakeld die zich voor secretaresse uitgaf, terwijl hij, verdachte, zich voordeed als ondernemer.
Hij onderhield de contacten met de latere slachtoffers, die werd wijsgemaakt dat zij een grote hoeveelheid koper konden inkopen tegen contante betaling van een - gelet op hetgeen werd aangeboden - betrekkelijk laag bedrag, te weten 100.000 euro. Het was de verdachte bekend dat er helemaal geen koper was en dat de latere slachtoffers hun geld zou worden ontfutseld. Dit is ook daadwerkelijk gebeurd.
De slachtoffers in deze zaak hebben zich met hun geld naar het vorengenoemde 'kantoor' begeven, waar zij door de 'secretaresse' werden binnengelaten en bij verdachte werden aangediend, die met hen over de transactie sprak en het meegebrachte geld telde. De slachtoffers zouden vervolgens naar het koper worden gebracht. Toen zij bij verdachte weggingen werden zij echter overvallen en het geld werd hen gewapenderhand ontfutseld. Er is met pepperspray gespoten en er is geschoten. Daarbij is een van de slachtoffers ernstig gewond geraakt.
De bewering van de verdachte dat hij deze afloop niet had voorzien acht het hof hoogst ongeloofwaardig. Hij heeft erkend te weten dat de slachtoffers hun geld zou worden ontfutseld. Hij wist ook dat er in werkelijkheid helemaal geen koper was. Het kan dan ook niet anders zijn geweest dan dat hij begreep dat het geld hen reeds bij het verlaten van het 'kantoor' zou worden afgenomen; op straat zou dat immers te veel aandacht trekken. Hij wist bovendien dat hij het 'kantoor' diende te verlaten om zijn mededaders hun gang te kunnen laten gaan. Het kan ook niet anders zijn geweest dan dat hij begreep dat een en ander - mede gelet op de grootte van het bedrag - op zijn minst met een bedreiging gepaard zou gaan; niemand laat zich immers zonder verzet een dergelijk bedrag afnemen. Hij heeft bij de politie verklaard dat er hoogstens wat klappen hadden moeten vallen bij het afhandig maken van het geld. Het kan echter niet anders dan dat hij zich er van bewust is geweest dat in geval van verzet grote kans zou bestaan op een escalatie van geweld. Het kan zijn dat de verdachte niet wist hoe een en ander precies in zijn werk zou gaan en dat hij dit aan zijn mededader [medeverdachte 2] heeft overgelaten, maar dit doet er niet aan af dat zijn opzet (maar wellicht in voorwaardelijke vorm) op een diefstal met geweld was gericht, zoals in de tenlastelegging omschreven.
Verdachte heeft het feit dusdoende bovendien in bewuste en nauwe samenwerking met zijn mededaders begaan, zodat het medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen."