ECLI:NL:HR:2025:111
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aansprakelijkheidstelling en verjaring van belastingschuld
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft de aansprakelijkstelling van belanghebbende voor loonheffingen die zijn nageheven van twee besloten vennootschappen, die in 2016 zijn opgehouden te bestaan. De Hoge Raad behandelt de vraag of het uitstel van betaling dat aan belanghebbende is verleend, heeft geleid tot een verlenging van de verjaringstermijn van de belastingschuld.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof Amsterdam terecht heeft vastgesteld dat het verleende uitstel van betaling niet heeft geleid tot een stuiting van de verjaring van de belastingschuld. De Hoge Raad verwijst naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Invorderingswet 1990 (IW 1990) en concludeert dat het uitstel van betaling enkel betrekking heeft op de aansprakelijkheidsschuld en niet op de belastingschuld zelf. Dit betekent dat de verjaringstermijn van de belastingschuld niet is verlengd door het verleende uitstel van betaling.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.721 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 24 januari 2025.