ECLI:NL:HR:2024:81

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
23/02521
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid rechtbank Oost-Brabant en ongegrondverklaring beklag inzake beslag onder klager n.a.v. rechtshulpverzoeken van Amerikaanse autoriteiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 mei 2023. Het beroep is ingesteld door de klager, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door de advocaten M.M. Kuyp en J.L. Baar. De zaak betreft een beklag op basis van artikel 5.1.11 jo 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarbij beslag is gelegd op diverse goederen onder de klager naar aanleiding van rechtshulpverzoeken van Amerikaanse autoriteiten. De Hoge Raad heeft zich in deze beschikking gericht op drie belangrijke vragen: ten eerste, of de rechtbank Oost-Brabant bevoegd is om te beslissen op het beklag, gezien het feit dat de beslaglegging in Breukelen heeft plaatsgevonden. Ten tweede, of de beslissing tot ongegrondverklaring van het beklag voldoende gemotiveerd is, met name of voldaan is aan de vereiste van dubbele strafbaarheid. Ten derde, of de rechtbank binnen de voorgeschreven termijn van 30 dagen na ontvangst van het klaagschrift heeft beslist. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02521 Br
Datum30 januari 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 mei 2023, nummer RK 22/027435, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 5.1.11 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben M.M. Kuyp en J.L. Baar, beiden advocaat te Laren NH, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 januari 2024.