ECLI:NL:HR:2024:407

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
23/02497
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om rechtshulpverzoeken en beoordeling van cassatiemiddelen in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. Het betreft een beklag op basis van artikel 5.1.11 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de klager, die werkzaam is bij een vennootschap die chemische producten vervaardigt. De klager verzocht om onderliggende rechtshulpverzoeken van Amerikaanse autoriteiten te verstrekken, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het belang van het onderzoek in de verzoekende staat ernstig zou worden geschaad als de rechtshulpverzoeken wel zouden worden verstrekt.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep ontvankelijk verklaard en de advocaat-generaal de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de cassatiemiddelen. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Na beoordeling van de klachten over de uitspraak van de rechtbank, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant in stand blijft. Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02497 Br
Datum19 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 mei 2023, nummer RK 23/005937, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 5.1.11 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de klager.

1.Verdere procesverloop in cassatie

De Hoge Raad heeft bij beschikking van 30 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:91, het door de klager ingestelde cassatieberoep ontvankelijk verklaard en de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de cassatiemiddelen.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 maart 2024.