Uitspraak
1.Verdere procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
19 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 mei 2023. De zaak betreft een beklag op basis van artikel 5.1.11 jo 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door een fabrikant van chemische producten, hierna aangeduid als de klaagster. De klaagster verzocht om rechtshulpverzoeken van Amerikaanse autoriteiten te verstrekken, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het belang van het onderzoek in de verzoekende staat ernstig zou worden geschaad indien de rechtshulpverzoeken zouden worden verstrekt.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep ontvankelijk verklaard en de advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant in stand blijft. Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.