ECLI:NL:HR:2024:1557
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en voortvarendheidsvereiste
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De belanghebbende, vertegenwoordigd door P.A. Caljé, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 21 december 2022 had geoordeeld over de navorderingsaanslagen over de jaren 2001 tot en met 2008. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], had een verweerschrift ingediend. De zaak draait om de vraag of de Inspecteur de navorderingsaanslagen met de vereiste voortvarendheid heeft opgelegd, zoals voorgeschreven in artikel 16, lid 4, van de AWR. De Hoge Raad oordeelde dat er sprake was van een onverklaarbare vertraging van meer dan zes maanden tussen de laatste informatie die de Inspecteur ontving en het opleggen van de navorderingsaanslagen. Dit leidde tot de conclusie dat de vereiste voortvarendheid niet was betracht, waardoor de navorderingsaanslagen vernietigd moesten worden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof en de Rechtbank vernietigd, met uitzondering van de beslissingen over immateriële schade, proceskosten en griffierecht. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende in cassatie en voor het Hof.