In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2001 tot en met 2008, alsook tegen navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2006 en 2007. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de beroepen van de belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de inspecteur had de uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de inspecteur voldoende voortvarend had gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen. Belanghebbende stelde dat er sprake was van onverklaarbare vertraging, maar het hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat de inspecteur actief met het dossier bezig was en dat er geen sprake was van een onverklaarbare vertraging van meer dan zes maanden. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.