ECLI:NL:HR:2024:1535
Hoge Raad
- Prejudiciële beslissing
- Rechtspraak.nl
Prejudiciële beslissing over kostenverhaal bij naheffingsaanslag parkeerbelasting en de toetsing door de belastingrechter
In deze prejudiciële beslissing heeft de Hoge Raad op 25 oktober 2024 vragen beantwoord die door de Rechtbank Oost-Brabant zijn voorgelegd met betrekking tot de rechtmatigheid van kosten die in rekening worden gebracht bij een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De zaak betreft een naheffingsaanslag die op 23 maart 2022 aan belanghebbende is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag. De Rechtbank vroeg zich af of de belastingrechter de verwijtbaarheid van de niet-betaling van de parkeerbelasting kan toetsen en of het kostenverhaal passend en geboden is. De Hoge Raad oordeelde dat het in rekening brengen van kosten bij de naheffingsaanslag niet kan worden aangemerkt als een strafvervolging in de zin van artikel 6 EVRM. De Hoge Raad bevestigde dat de gemeente de vrijheid heeft om het parkeren te reguleren en dat de kosten bij naheffing niet afhankelijk zijn van de mate van verwijtbaarheid van de belastingplichtige. De Hoge Raad concludeerde dat de wettelijke bepalingen zo moeten worden uitgelegd dat de belastingrechter niet kan beoordelen of de kosten van de naheffingsaanslag passend zijn, behalve in uitzonderlijke gevallen waarin de belastingplichtige niet in redelijkheid de gelegenheid heeft gehad om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de reikwijdte van de toetsing door de belastingrechter en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel in deze context.