Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
Het hof stelt vast dat IGVO het misgelopen dividend niet heeft opgenomen in haar vordering [bij memorie van grieven, toev. HR]; zij vordert (na vermindering van eis) 45% van het verschil tussen de in 2001 betaalde koopprijs van ƒ 31,5 miljoen en de waarde van de aandelen in Fa-med, uitgaande van de prijs die Waterland in 2004 voor Fa-med heeft betaald. Dividend maakt van dat verschil geen deel uit. (…) Voor zover de memorie na verwijzing van IGVO zo moet worden gelezen dat IGVO als onderdeel van de gevorderde schadevergoeding misgelopen dividend over die jaren vordert, is voor die uitbreiding van de vordering na verwijzing in ieder geval geen ruimte meer.
ƒ31,5 miljoen per 1 januari 2001. De hypothetische situatie is wat er zou zijn gebeurd als Wolsden c.s. de aandelen in Fa-med op 19 oktober 2001 niet zonder voorafgaande instemming van IGVO aan USG hadden verkocht. (…) Het hof zal bij de vaststelling van de schade beoordelen of er grond is om IGVO te compenseren voor misgelopen dividend over de periode tot 19 oktober 2001. Misgelopen dividend ná 19 oktober 2001 is echter niet meer aan de orde. (…)
ex anteanalyse, op basis van de informatie waarover de betrokkenen destijds beschikten en de toekomstverwachtingen die zij destijds hadden. De ontwikkelingen die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden nadat Fa-med in handen is gekomen van USG zijn dus niet bepalend voor de uitkomst van het hypothetische scenario. Bij deze
ex anteanalyse zal het hof noodgedwongen met waarschijnlijkheden en inschattingen moeten werken.
ex anteanalyse. Het hof ziet in deze resultaten echter wel een rechtvaardiging om bij de waardering van Fa-med uit te gaan van de hogere groeiprognoses van het rapport Joling II, en van de daarop gebaseerde marktwaarde van ƒ 37,9 miljoen per 19 oktober 2001. In ieder geval mag worden aangenomen dat een potentiële koper deze oplopende resultaten bij aankoop ná oktober 2001, voor zover dan bekend, zou hebben laten meewegen bij de totstandkoming van de transactieprijs.
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
ex anteanalyse – dus met voorbijgaan aan de werkelijke ontwikkeling van Fa-med na oktober 2001 – de op 19 oktober 2001 verwachte vrije kasstromen contant te maken naar medio 2002. In plaats daarvan had het hof moeten uitgaan van de werkelijke omzet en resultaten van Fa-med tussen 19 oktober 2001 en medio 2002, aldus de klacht.
ex anteanalyse” kennelijk tot uitdrukking gebracht dat de vraag wat in het hypothetische scenario zou zijn gebeurd, moet worden beantwoord aan de hand van de informatie en de toekomstverwachting die zouden hebben bestaan voorafgaand aan de hypothetische verkoop medio 2002 en dat de verdere groei van de onderneming na medio 2002 buiten beschouwing moet blijven. Dienovereenkomstig heeft het hof in rov. 5.3.13 overwogen dat de omstandigheid dat de omzet van Fa-med na 19 oktober 2001 sterker is gegroeid dan volgens de prognoses, rechtvaardigt dat bij de waardering van Fa-med wordt uitgegaan van de hogere groeiprognoses van het rapport Joling II en dat mag worden aangenomen dat een potentiële koper deze oplopende resultaten bij aankoop ná oktober 2001, voor zover dan bekend, zou hebben laten meewegen bij de totstandkoming van de transactieprijs. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.Beslissing
27 september 2024.