Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Wolsden B.V.,
[verweerder 2],
1.De zaak in het kort
2.Feitelijke achtergrond
(…) Een ander heikel punt is de omstandigheid dat de heer [directeur HIN] openlijk heeft toegegeven dat er door hem is gesproken over mogelijke verkoop van Famed. Het is een kwestie die uiteraard in het geheel niet tot zijn competentie behoort en dit illustreert duidelijk de korte termijnvisie die bij betrokkene heerst.
(…)
quick scanrapport uitgebracht. In dit rapport bespreekt [adviseur] verschillende toekomstscenario’s voor Fa-med: 1.
stand alonebij ongewijzigd beleid, 2.
stand alonebij ongewijzigd beleid, met overname Kesteren, 3.
stand alonemet strategische heroriëntatie, 4. overname door zorgverzekeraar (
potential preferred buyeraanwezig: Achmea), 5. overname door niet-zorgverzekeraar. In de conclusie van het rapport staat onder meer het volgende:
(…)
Scenario 4 verdient (duidelijk) de voorkeur,mitsde verkoopprijs op min. 30-35 mln. DFL uitkomt.
Second best is scenario 3, mede ter realisatie op termijn van scenario 5. Scenario 5 is momenteel geen reële optie (geen potential preferred buyer voorhanden).
Scenario 1 en 2 zijn de minst aantrekkelijke opties (m.b.t. scenario 2 is dit oordeel voorlopig).”
fair pricevan Fa-med volgens [adviseur] in een range van
ƒ 18 miljoen - ƒ 45 miljoen. [adviseur] begroot de
fair priceop ca.
ƒ31 miljoen. Bij het bepalen van de waarde van Fa-med heeft [adviseur] gebruikgemaakt van de
Discounted Cash Flow-methode (hierna: DCF-methode). Bij de DCF-methode worden de verwachte toekomstige vrije kasstromen van een onderneming met behulp van een disconteringsvoet herleid tot een contante waarde van de onderneming en vervolgens, door aftrek van het vreemde vermogen, tot de marktwaarde van de onderneming. De disconteringsvoet is een gewogen gemiddelde van de kosten van financiering van de onderneming, op basis van een bepaalde verhouding tussen het eigen vermogen en het vreemde vermogen.
due diligencerapport, gedateerd 26 september 2000, heeft laten opmaken.
ƒ27 miljoen per 1 januari 2000 onder de voorwaarde dat de achtergestelde leningen aan Fa-med van
ƒ3,65 miljoen door Wolsden en Frelan zouden worden afgelost. Dit bod is afgewezen en daarmee is aan die overnameonderhandelingen een eind gekomen.
(...) dat de heer [vertegenwoordiger IGVO] als vertegenwoordiger van Igvo zal gaan optreden. Hij zal binnenkort contact met u opnemen. (…)”
(...)Vorig jaar heb je nee gezegd tegen een bod van 23 mio. Nu zou de vraagprijs toch minimaal 35 mio moeten zijn. Goed dat we Fa-med niet twee jaar geleden verkocht hebben! Fa-med groeit en zal dat ook blijven doen. Veertig tot vijftig mio moet er toch zeker in zitten. Het lijkt mij te vroeg om Fa-med nu te verkopen; het is beter een paar jaar te wachten in plaats van overhaaste beslissingen te nemen. (... )”
due diligenceonderzoek uitgevoerd, waarvan zij op 5 september 2001 een definitief rapport aan USG heeft uitgebracht.
Alles overwegende doe ik je het volgende voorstel:
(...) Ik heb jou via [vertegenwoordiger IGVO] voorgesteld: deal rond, mits onder de volgende
Aangaande de verkoop van Famed wil ik er nog eens op wijzen dat jij Famed wil verkopen en dat het mij gezien het perspectief van Famed niet in de weg zit.
ƒ31,5 miljoen plus
ƒ1 miljoen dividend, toevoeging hof]
ontvangt en jij tegelijkertijd afstand doet van jouw belang in Wolga voor 1 gulden.
Hierbij bevestig ik ons telefonisch onderhoud van 10 oktober jongstleden.
ƒ31,5 miljoen per 1 januari 2001, inclusief het nettoresultaat over de periode 1 januari 2001 tot 19 oktober 2001 van ƒ 4 miljoen. Bij notariële akte van dezelfde datum zijn de aandelen geleverd. HIN Beheer (toen nog voor 10% aandeelhouder in Frelan) heeft met de verkoop ingestemd.
3.Procesverloop
4.Vorderingen in hoger beroep
ƒ31,5 miljoen en de waarde van de aandelen volgens het rapport van SOBI (
ƒ132,3 miljoen), althans tot betaling van een bedrag gelijk aan 45% van het verschil tussen de betaalde koopprijs en de waarde van de aandelen, althans tot betaling van een door het hof Arnhem-Leeuwarden te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW;
althans tot betaling van een bedrag gelijk aan 45% van het verschil tussen de betaalde koopprijs en de waarde van de aandelen” gelezen moet worden “
althans tot betaling van een bedrag van 50% dan wel 45% van het verschil tussen de betaalde koopprijs en de waarde van de aandelen”.
ƒ31,5 miljoen en de prijs die Waterland in 2004 aan USG voor Fa-med heeft betaald, plus misgelopen dividend over 2002, 2003 en het eerste kwartaal van 2004. Daarbij gaat IGVO ervan uit dat Fa-med in 2004 voor
ƒ68,921 miljoen door USG aan Waterland is verkocht. Daarnaast heeft IGVO haar aanspraak op 50% van het verschil tussen de betaalde koopprijs en de waarde van de aandelen in Fa-med opgegeven (vgl. voor deze vordering 4.2 hierboven), en vordert zij nu nog alleen een veroordeling van Wolsden c.s. tot betaling van 45% van dat verschil.
5.Beoordeling in hoger beroep na verwijzing
ƒ35 miljoen. Wolsden heeft dus de aandeelhoudersovereenkomst geschonden door de aandelen voor
ƒ31,5 miljoen te verkopen (rov. 4.10 van het arrest van 12 november 2013). Ten aanzien van [verweerder 2] heeft het hof het volgende overwogen. [verweerder 2] wist dat Wolsden door de verkoop van de aandelen voor
ƒ31,5 miljoen tekort zou schieten tegenover IGVO. Bovendien heeft [verweerder 2] gehandeld in strijd met de uitdrukkelijke instructie van ([directeur IGVO] van) IGVO aan hem persoonlijk in de faxbrief van 6 augustus 2001 dat de vraagprijs minimaal
ƒ35 miljoen zou moeten zijn. Daarom heeft [verweerder 2] als bestuurder van Wolsden tegenover IGVO persoonlijk onrechtmatig gehandeld door mee te werken aan de verkoop van de aandelen voor
ƒ31,5 miljoen (rov. 4.11 van het arrest van 12 november 2013).
ƒ35 miljoen zou moeten zijn, zo uitgelegd dat Wolsden redelijkerwijs mocht begrijpen dat IGVO had aangegeven in te stemmen met de verkoop van de aandelen voor een zodanig bedrag (plus dividend tot 19 oktober 2001) (rov. 4.13 van het arrest van 12 november 2013). Daarmee vormde het bedrag van
ƒ35 miljoen het plafond van de schadevergoeding waarop IGVO aanspraak kon maken. Van deze bindende eindbeslissing is het hof Arnhem-Leeuwarden ondanks herhaalde verzoeken van IGVO in zijn volgende arresten niet teruggekomen. De marktwaarde van de aandelen in Fa-med per 19 oktober 2001 is door de deskundige aangesteld door het hof Arnhem-Leeuwarden begroot op een hoger bedrag (
ƒ37,9 miljoen) dan het door het hof aangenomen schadeplafond van
ƒ35 miljoen. In zijn eindarrest van 12 december 2017 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden de schade van IGVO daarom vastgesteld op 45% van het verschil tussen het schadeplafond van
f35 miljoen en de gerealiseerde opbrengst van
ƒ31,5 miljoen. Het hof Arnhem-Leeuwarden is in zijn eindarrest teruggekomen van zijn eindbeslissing in rov. 4.13 van het tussenarrest van 12 november 2013 dat het schadeplafond van
ƒ35 miljoen moest worden verhoogd met het dividend tot 19 oktober 2001. In dat verband heeft het hof overwogen dat IGVO in haar brief van 6 augustus 2001, waaraan het hof het schadeplafond van
ƒ35 miljoen heeft ontleend, geen aanspraak maakte op misgelopen dividend. Daarnaast heeft het hof in aanmerking genomen dat in de rapporten van de deskundigen in de hypothetische waarde van Fa-med een rente- en risicovergoeding is opgenomen voor de periode 1 januari 2001 - 19 oktober 2001, op basis van de disconteringsvoet van 12%. In het licht daarvan ziet het hof geen aanleiding om IGVO over diezelfde periode ook te compenseren voor misgelopen dividend (rov. 2.8 van het eindarrest). Verder heeft het hof in zijn eindarrest overwogen dat IGVO (niet op 50% maar) op 45% van het verschil tussen het schadeplafond van
f35 miljoen en de gerealiseerde opbrengst van
ƒ31,5 miljoen aanspraak kan maken, omdat de schade die IGVO als gevolg van de normschending heeft geleden, niet is toegenomen doordat IGVO enige jaren na de verkoop van Fa-med nog eens 5% van de aandelen in Fa-med van HIN Beheer heeft overgenomen (rov. 2.15 van het eindarrest).
ƒ35 miljoen en het peilmoment van de schade van 19 oktober 2001. Het vervolg van de faxbrief van 6 augustus 2001 (na de zin dat de vraagprijs minimaal
ƒ35 miljoen zou moeten zijn) wijst er volgens de Hoge Raad zo duidelijk op dat [directeur IGVO] van mening was dat verkoop op een later moment zou moeten plaatsvinden, dat het zonder nadere motivering onbegrijpelijk is hoe het hof heeft kunnen oordelen dat Wolsden uit (alleen) deze brief redelijkerwijs heeft kunnen afleiden dat [directeur IGVO] instemde met directe verkoop voor
ƒ35 miljoen. Het ligt naar het oordeel van de Hoge Raad veeleer voor de hand om de opmerking over de ‘vraagprijs nu’ slechts op te vatten als een inschatting van de waarde van de aandelen op 6 augustus 2001. De Hoge Raad overweegt verder dat de verwijzing naar latere faxbrieven van [directeur IGVO] van 19 september en 9 en 15 oktober 2001 evenmin als motivering voor het door het hof aangenomen schadeplafond van
ƒ35 miljoen kan dienen. Voor zover al uit de faxbrieven van 9 en 15 oktober kan worden afgeleid dat [directeur IGVO] onvoorwaardelijk bereid was (geweest) tot onmiddellijke verkoop, ontbreekt een verband met het door het hof Arnhem-Leeuwarden als uitgangspunt genomen bedrag van
ƒ35 miljoen. Bovendien heeft het hof Arnhem-Leeuwarden niet kenbaar in zijn overwegingen betrokken het verweer van IGVO dat, voor zover IGVO in haar brieven vanaf september 2001 spreekt over voorwaarden voor een verkoop van Fa-med, zij dit deed onder dreiging van grote schadeclaims van Wolsden en bangmakerij van [directeur IGVO]’ echtgenote (rov. 4.2.2 van het arrest van de Hoge Raad).
ƒ35 miljoen, als het standpunt van IGVO juist is dat op of omstreeks die datum geen gegadigde bereid zou zijn geweest om een bedrag van
ƒ35 miljoen voor de aandelen te betalen. Op dat standpunt van IGVO is het hof Arnhem-Leeuwarden niet ingegaan. Het hof heeft volstaan met de overweging dat [directeur IGVO] bereid was de aandelen voor dit bedrag te verkopen. Op grond van die overweging kan het standpunt van IGVO dat bij het wegdenken van de normschending moet worden uitgegaan van een verkoop op een later peilmoment dan 19 oktober 2001 niet worden verworpen. Ook in dit opzicht is het oordeel van het hof Arnhem-Leeuwarden dus ontoereikend gemotiveerd (zie rov. 4.3.2 van het arrest van de Hoge Raad).
ƒ35 miljoen slaagt. Het valt echter aan te nemen dat de Hoge Raad daarbij het oog had op subonderdelen 2 en 4 (gericht tegen het oordeel van het hof dat IGVO niet aanstuurde op uitstel van de verkoop en dat Wolsden c.s. uit de faxbrief van 6 augustus 2001 redelijkerwijs mocht opmaken dat IGVO instemde met een verkoop van Fa-med voor
ƒ35 miljoen). De beslissing van de Hoge Raad dat het hof zijn verwerping van het standpunt van IGVO dat bij het wegdenken van de normschending moet worden uitgegaan van een verkoop op een later peilmoment dan 19 oktober 2001 niet toereikend heeft gemotiveerd, is gebaseerd op subonderdeel 5 van het cassatiemiddel (zie rov. 4.3.1 van het arrest). De overige klachten van het cassatiemiddel behoefden volgens de Hoge Raad geen behandeling (rov. 4.4 van het arrest).
indien zij weer of alsnog relevant worden” (memorie na verwijzing, 4.5). IGVO noemt in dat verband in de memorie na verwijzing de klacht dat het hof Arnhem-Leeuwarden buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, omdat Wolsden c.s. hun verweer tegen de omvang van de schade er niet op hebben gebaseerd dat IGVO kon instemmen met een prijs van
ƒ35 miljoen (subonderdeel 3), de klacht dat het hof Arnhem-Leeuwarden heeft miskend dat [directeur IGVO] zich in zijn faxbericht van 6 augustus 2001 nog wel degelijk baseerde op het
quick scanrapport van [adviseur] van augustus 2000 (subonderdeel 7), de klacht dat het hof Arnhem-Leeuwarden van een te lage omzetgroeiprognose is uitgegaan (subonderdeel 9) en de klacht dat het hof Arnhem-Leeuwarden de post dubieuze debiteuren niet neerwaarts heeft bijgesteld (subonderdeel 10). Tijdens de mondelinge behandeling heeft IGVO nog gewezen op haar klacht dat het hof Arnhem-Leeuwarden voor de schadeberekening een plafond van
ƒ35 miljoen heeft genomen zonder dividend over de periode 1 januari 2001 - 19 oktober 2001 (subonderdelen 11, 12 en 13). Volgens Wolsden c.s. behoeven de onbehandelde klachten van IGVO geen behandeling meer, omdat zij niet relevant zijn voor het verwijzingsgeding (anders had de Hoge Raad ze wel behandeld) en omdat de beslissingen waartegen deze subonderdelen zijn gericht, geen samenhang vertonen met de door de Hoge Raad vernietigde beslissingen.
ƒ35 miljoen (subonderdeel 3), dan zou de Hoge Raad die beslissing niet inhoudelijk hebben beoordeeld. Verder valt aan te nemen dat de Hoge Raad de overige door IGVO genoemde subonderdelen niet heeft behandeld omdat uit zijn beslissing naar aanleiding van de wel behandelde subonderdelen reeds volgt dat de schade in volle omvang opnieuw moet worden vastgesteld, met dien verstande dat, zoals ook het hof Arnhem-Leeuwarden reeds had overwogen, voor de vaststelling van de schade uitgegaan moet worden van een vergelijking van de feitelijke situatie waarin de normschending heeft plaatsgevonden, met de hypothetische situatie zonder normschending. Bij zijn herbeoordeling van de schade acht het hof zich dan ook niet gebonden aan de door deze subonderdelen bestreden overwegingen van het hof Arnhem-Leeuwarden.
ƒ31,5 miljoen en de waarde van de aandelen in Fa-med, uitgaande van de prijs die Waterland in 2004 voor Fa-med heeft betaald. Dividend maakt van dat verschil geen deel uit. Daarbij komt dat IGVO er in haar cassatiemiddel uitsluitend over heeft geklaagd dat het hof Arnhem-Leeuwarden in zijn berekening van de schade geen rekening heeft gehouden met (als dividend uit te keren) winst over de periode 1 januari 2001 - 19 oktober 2001. IGVO is er in cassatie niet tegen opgekomen dat het hof Arnhem-Leeuwarden in de toegekende schadevergoeding geen misgelopen dividend over 2002, 2003 en het eerste kwartaal van 2004 heeft opgenomen. Voor zover de memorie na verwijzing van IGVO zo moet worden gelezen dat IGVO als onderdeel van de gevorderde schadevergoeding misgelopen dividend over die jaren vordert, is voor die uitbreiding van de vordering na verwijzing in ieder geval geen ruimte meer.
ƒ31,5 miljoen per 1 januari 2001. De hypothetische situatie is wat er zou zijn gebeurd als Wolsden c.s. de aandelen in Fa-med op 19 oktober 2001 niet zonder voorafgaande instemming van IGVO aan USG hadden verkocht. Naast vergoeding van deze schade kan IGVO aanspraak maken op vergoeding van de beslagkosten. Het hof zal bij de vaststelling van de schade beoordelen of er grond is om IGVO te compenseren voor misgelopen dividend over de periode tot 19 oktober 2001. Misgelopen dividend ná 19 oktober 2001 is echter niet meer aan de orde. Dat laatste geldt thans ook voor mogelijke belastingschade doordat IGVO over de schadevergoeding vennootschapsbelasting is verschuldigd. Wolsden c.s. kunnen op hun beurt geen beroep meer doen op eigen schuld van IGVO of matiging op grond van artikel 6:109 BW.
ƒ132,3 miljoen. Daarbij is SOBI uitgegaan van een vergoeding voor het eigen vermogen van 11,81%, opgebouwd uit vier componenten: een risicovrije voet van 4,81%, een algemene risico-opslag voor ondernemingen van 4,7%, een kleinschaligheidstoeslag van 1,8% en een opslag voor specifiek ondernemingsrisico van -0,5%. Voor de kosten van het vreemde vermogen is uitgegaan van 3,93% (op basis van een rentepercentage van 6% voor langlopende leningen, gecorrigeerd voor vennootschapsbelasting). Verder is SOBI uitgegaan van een verhouding eigen vermogen/vreemd vermogen voor de financiering van de onderneming van 75%/25%. De disconteringsvoet komt dan uit op 9,84%.
quick scanvan [adviseur]. In haar rapport stelt Present Value onder meer dat het niet gerechtvaardigd is om bij de vaststelling van de disconteringsvoet uit te gaan van een negatieve opslag van -0,5% voor specifiek ondernemingsrisico (wat zou betekenen dat het specifieke karakter van Fa-med tot een
verlagingvan de vergoeding voor het eigen vermogen zou leiden). Gelet op de specifieke risico’s van Fa-med acht Present Value een opslag voor specifiek ondernemingsrisico van 3-4% gerechtvaardigd. De vergoeding voor het eigen vermogen komt dan uit op 15-16%, en de disconteringsvoet op 12,5%. Dat leidt tot een aanzienlijk (
ƒ35 miljoen) lagere waardering. Verder is SOBI volgens Present Value uitgegaan van een te lange horizon met een te optimistische groei, zijn de kasstromen door SOBI te optimistisch ingeschat en heeft SOBI een te lage voorziening dubieuze debiteuren gehanteerd. Naar het oordeel van Present Value is de door [adviseur] genoemde prijsrange van
ƒ30 miljoen tot
ƒ35 miljoen goed verdedigbaar, maar geldt dat niet voor de waardering van SOBI.
quick scanvan [adviseur] beoordeeld, alsmede het rapport van Present Value. Flohil onderschrijft in zijn rapport dat de door SOBI berekende waarde van
ƒ135 miljoen ruim
ƒ100 miljoen te hoog ligt omdat de DCF-methode onjuist wordt toegepast, met gebruikmaking van een te lage disconteringsvoet en een te lange horizon met een optimistische groei. Flohil acht de door [adviseur] genoemde
fair pricevan ƒ 31,5 miljoen goed verdedigbaar. Flohil wijst er ook op dat een koopprijs van ƒ 31,5 miljoen overeenkomt met 8 x de winst van Fa-med in 2000, en 6,8 x de gemiddelde winst van Fa-med in 2000 en 2001, wat volgens Flohil niet onrealistisch is, uitgaande van een gewenst rendement op het eigen vermogen van 15%.
quick scanvan [adviseur] uit 2000: “
Het rapport betreft overigens ook de enige in de procedure ingebrachte waardering die zonder “the benefit of hindsight” is opgesteld en recht doet aan de inschatting van de op dat moment (medio 2000) levende risico’s en onzekerheden aangaande Fa-med, alsmede de toen geldende marktverwachtingen en - mogelijkheden”. De deskundigen hebben de marktwaarde van de aandelen in Fa-med op basis van de DCF-methode bepaald op een bandbreedte van ƒ 30,4 miljoen tot ƒ 32,2 miljoen, inclusief een rente- en risicovergoeding over de periode 1 januari - 19 oktober 2001. Daarbij hebben zij een disconteringsvoet van 12% gehanteerd. Voor 2001 hebben zij de omzet gebaseerd op de beschikbare prognose en de realisatie over de periode tot en met augustus 2001. De omzetgroei ná 2001 hebben zij bepaald op grond van een analyse van de voor 2001 en 2002 opgestelde prognoses, de tot en met augustus 2001 gerealiseerde cijfers, de uit de directieverslagen van Fa-med blijkende verwachtingen en de toelichting van betrokkenen. Met betrekking tot de doorverkoop van Fa-med door USG aan Waterland in april 2004 hebben de deskundigen het volgende opgemerkt: “
Wij merken op dat naar onze mening de doorverkoop van Famed door USG in 2004 niet relevant is voor de bepaling van de marktwaarde van Famed per 19 oktober 2001. Vergelijking van de twee transacties zou alleen nadere informatie op kunnen leveren wanneer (precies) zou kunnen worden vastgesteld welke investeringen zijn gedaan in de tussenliggende periode, welke marktontwikkelingen zich toen hebben voorgedaan, etc., zodat een 1 op 1 vergelijking zou kunnen worden gemaakt”.
stand alonepositie van Fa-med na 19 oktober 2001 geen financiering van Fa-med met leningen van Wolsden nodig zijn geweest, zodat een mogelijke weigering van Wolsden om zulke leningen te verstrekken vanwege slechte verhoudingen met de andere aandeelhouder IGVO de groei van Fa-med in een
stand alonescenario niet in de weg zou hebben gestaan. Daarom acht Sman het niet gerechtvaardigd om uit te gaan van een lagere groei dan geprognosticeerd in het rapport Joling II. Sman merkt in dit verband verder op dat USG althans in 2001 en 2002 geen financiering heeft verstrekt aan Fa-med.
ex anteanalyse, op basis van de informatie waarover de betrokkenen destijds beschikten en de toekomstverwachtingen die zij destijds hadden. De ontwikkelingen die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden nadat Fa-med in handen is gekomen van USG zijn dus niet bepalend voor de uitkomst van het hypothetische scenario. Bij deze
ex anteanalyse zal het hof noodgedwongen met waarschijnlijkheden en inschattingen moeten werken.
stand alonebasis of aansluiting zoeken bij een verzekeraar/bank/concurrent. De conclusie van dat onderzoek, de
quick scanvan [adviseur], was dat overname door een zorgverzekeraar duidelijk de voorkeur verdiende. Verder heeft ([directeur IGVO] van) IGVO bij het aanstellen van [vertegenwoordiger IGVO] als haar vertegenwoordiger met [vertegenwoordiger IGVO] afgesproken dat hij een percentage van de opbrengst zou ontvangen in geval van een verkoop van Fa-med. Daaruit blijkt dat IGVO rekening hield met een verkoop van Fa-med binnen afzienbare termijn. De faxbrief van 6 augustus 2001 van ([directeur IGVO] van) IGVO hinkt op twee gedachten. Enerzijds stelt [directeur IGVO] dat het hem te vroeg lijkt om Fa-med direct te verkopen. Anderzijds lijkt het voor [directeur IGVO] een kwestie van prijs te zijn. Hij noemt immers een vraagprijs van minimaal ƒ 35 miljoen, zegt dat ƒ 40 miljoen tot ƒ 50 miljoen er toch zeker in moet zitten en dat het beter is een paar jaar te wachten in plaats van
overhaastebeslissingen (onderstreping toegevoegd door het hof) te nemen. Dat alles suggereert dat [directeur IGVO] wel bereid zou zijn geweest om direct te verkopen als de prijs maar hoog genoeg was. Daarop wijst ook de faxbrief van ([directeur IGVO] van) IGVO van 19 september 2001, waarin [directeur IGVO], na te hebben gememoreerd dat [verweerder 2] het gevoel heeft dat ƒ 31,5 miljoen een acceptabele verkoopprijs is en hij het gevoel heeft dat de verkoopprijs minimaal ƒ 35 miljoen zou moeten zijn, opmerkt dat het voor hem onverantwoord zou zijn om dwars te gaan liggen en voor [verweerder 2] onverantwoord zou zijn om een bod van ƒ 31,5 miljoen zonder meer te accepteren. Het voorstel dat ([directeur IGVO] van) IGVO op 9 oktober 2001 aan ([verweerder 2] van) Wolsden heeft gedaan, wijst er ook op dat IGVO bereid was om te verkopen voor een hogere prijs. Dat voorstel hield in dat Fa-med op of na 2 januari 2002 zou worden verkocht voor ƒ 31,5 miljoen, nadat IGVO ƒ 1 miljoen dividend zou hebben ontvangen (en [verweerder 2] afstand zou doen van zijn belang in Wolga voor ƒ 1; die laatste voorwaarde had echter geen materiële betekenis omdat partijen het er over eens zijn dat (het belang van [verweerder 2] in) Wolga geen significante waarde vertegenwoordigde; het illustreert wel dat [directeur IGVO] op alle fronten afscheid van zijn samenwerking met [verweerder 2] wilde nemen). IGVO zou dan in totaal ƒ 15.175.000,- voor haar belang in Fa-med ontvangen. Dit voorstel is herhaald door de advocaat van IGVO bij faxbrieven van 16 oktober 2001 en 1 november 2001.
quick scanvan [adviseur] uit augustus 2000. Die
quick scanwas volgens IGVO gebaseerd op uitgangspunten die medio 2001 ernstig waren achterhaald. Zo had [adviseur] aangenomen dat Fa-med in 2001 een omzet zou verwerken van ƒ 450 miljoen, terwijl de directie van Fa-med al een verwerkte omzet voor 2001 had gebudgetteerd van ƒ 490 miljoen, en Fa-med uiteindelijk in 2001 een omzet heeft verwerkt van ƒ 502 miljoen. Volgens IGVO was de
quick scanvan [adviseur] echter destijds de enige waardebepaling waarover zij kon beschikken.
private equityspelers zoals Rabo/Synergia en Waterland zouden zich wellicht eerder hebben gemeld, als de verkoop aan USG in oktober 2001 geen doorgang had gevonden. Gezien de sterke historische winstontwikkeling van Fa-med, de groei van de markt waarin Fa-med opereerde en de marktpositie van Fa-med (Fa-med was marktleider in de extramurale factoringmarkt, met een duidelijke voorsprong op de nummer twee; zie het financieringsmemorandum van Rabo/Synergia overgelegd door IGVO als productie 11 bij memorie van grieven) was Fa-med een aantrekkelijke overnamekandidaat, die waarschijnlijk op de nodige belangstelling in de markt zou hebben kunnen rekenen.
ex antewaardering van ondernemingen op basis van prognoses ten aanzien van te verwachten kasstromen. Het hof volgt Joling c.s. in hun oordeel dat de andere, in opdracht van partijen opgestelde waarderingsrapporten minder geschikt zijn voor de waardering van de aandelen in Fa-med in het hypothetische scenario dat Fa-med niet op 19 oktober 2001 aan USG zou zijn verkocht, omdat zij uitgaan van achteraf opgestelde prognoses die geen weerspiegeling zijn van de destijds te verwachten kasstromen (vgl. het rapport Joling I, p. 19).
due diligencerapport in het kader van een mogelijke overname door Achmea. Anders dan IGVO doet voorkomen (memorie na verwijzing, 2.13), heeft BDO geen eigen prognoses van de (verwerkte) omzet van Fa-med opgesteld die overeenkwamen met de prognoses in het memo van april 2000, maar heeft BDO de prognoses uit het memo van april 2000 weergegeven. Over die prognoses merkt BDO in haar rapport op (p. 15 van het concept
due diligencerapport van BDO van 23 augustus 2000): “
De groei voor 2001 en 2002 is niet cijfermatig onderbouwd. De heer [directeur HIN] deelde mede dat hier de ambitie om te groeien in nieuwe markten naar voren komt. Dit is door ons niet feitelijk vast te stellen en komen ons ook ambitieus over gezien de gerealiseerde groeicijfers in 2000 en is bovendien strijdig met de opmerkingen over de strategische keuzes in de maandrapportage van juni 2000. Hierin wordt namelijk vermeld dat Fa-med streeft naar een autonome volumegroei van 15% per jaar”.
ex anteanalyse. Het hof ziet in deze resultaten echter wel een rechtvaardiging om bij de waardering van Fa-med uit te gaan van de hogere groeiprognoses van het rapport Joling II, en van de daarop gebaseerde marktwaarde van ƒ 37,9 miljoen per 19 oktober 2001. In ieder geval mag worden aangenomen dat een potentiële koper deze oplopende resultaten bij aankoop ná oktober 2001, voor zover dan bekend, zou hebben laten meewegen bij de totstandkoming van de transactieprijs.
opbrengst verkoop deelneming” een bedrag van ƒ 68,921 miljoen (€ 31,275 miljoen) wordt vermeld. Uit het feit dat in het jaarverslag geen melding wordt gemaakt van andere deelnemingen die in dat jaar door USG zijn verkocht, valt af te leiden dat het hier om Fa-med gaat. Sman onderbouwt deze aanname ook met andere gegevens ontleend aan de cijfers van Fa-med en USG. Wolsden c.s. betwisten dat Fa-med voor ƒ 68,921 miljoen aan Waterland is verkocht, maar motiveren deze betwisting niet tegenover de analyse van Sman, zodat het hof aan deze betwisting voorbijgaat.) Het bod van Rabo/Synergia en de verkoopprijs van Fa-med zijn een bevestiging van de sterk stijgende lijn in de waardeontwikkeling van Fa-med. Gelet op die sterk stijgende lijn, die zich in 2001 en 2002 al duidelijk aftekende, is het naar het oordeel van het hof aannemelijk dat er in het hypothetische scenario medio 2002 een koper zou zijn geweest die bereid was ƒ 41,827 miljoen voor Fa-med te betalen.
multiplier. Icke en Mulder van USG hebben verklaard dat zij bereid waren 8 x de nettowinst voor Fa-med te betalen. Rabo/Synergia hanteert in haar financieringsmemorandum 9 x de nettowinst als indicatie van de waarde van Fa-med. De nettowinst van Fa-med bedroeg ƒ 5,134 miljoen in 2001 en ƒ 6,004 miljoen in 2002. Als Fa-med medio 2002 zou zijn verkocht, zou de nettowinst over 2001 zijn gebruikt, en mogelijk ook een prognose van de nettowinst over 2002. Een bedrag van 8 x de nettowinst van Fa-med in 2001 is vrijwel gelijk aan ƒ 41,827 miljoen. Als wordt uitgegaan van 9 x de nettowinst en/of een prognose van de nettowinst in 2002, ligt de waarde van Fa-med nog (aanzienlijk) hoger. Ook uitgaande van de nettowinst mag dus worden verwacht dat er medio 2002 voldoende belangstelling zou zijn geweest in de markt om Fa-med voor een bedrag van ƒ 41,827 miljoen te kopen.
distress” terecht zou zijn gekomen als gevolg van de voorziene (verdere) escalatie in de aandeelhoudersrelatie tussen IGVO en Wolsden (door BFI aangeduid als de “
Nadelige Situatie”). Uit de correspondentie tussen partijen in de desbetreffende periode blijkt dat het verschil van inzicht tussen ([directeur IGVO] van) IGVO en ([verweerder 2] van) Wolsden met name betrekking had op de waarde van Fa-med bij een verkoop. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat [directeur IGVO] en [verweerder 2] ook van mening verschilden ten aanzien van het dagelijks beleid van Fa-med. Zij waren daar geen van beiden direct bij betrokken ([directeur HIN] had immers de feitelijke leiding over Fa-med), en [directeur IGVO] stond helemaal op afstand. Bovendien zou Fa-med in het hypothetische scenario dat het hof aanhoudt reeds medio 2002 zijn verkocht. Als de verslechterde relatie tussen [directeur IGVO] en [verweerder 2] al een negatief effect zou hebben gehad op de bedrijfsvoering van Fa-med, dan was daar in het hypothetische scenario dat het hof aanhoudt weinig ruimte voor.
due diligencerapport van PWC. Het hof stelt vast dat in het rapport van PWC in dit verband verschillende bedragen worden genoemd. Volgens PWC is de voorziening ƒ 910.000,- te hoog als wordt uitgegaan van de ervaringscijfers 2000 van Fa-med, maar is de voorziening ƒ 500.000 te laag als wordt uitgegaan van de ervaringscijfers 1999. Verder merkt PWC op dat in de managementletter 2000 van Fa-med is opgenomen dat het management inschat dat de voorziening mogelijk ƒ 800.000,- te hoog is, en dat de accountant heeft aangegeven dat de voorziening mogelijk ƒ 500.000,- te hoog is. Uit het rapport van PWC blijkt dus geenszins dat er consensus bestaat over de hoogte die de voorziening zou moeten hebben. Belangrijker is dat Joling c.s. hier ook naar hebben gekeken en na kennisneming van de standpunten van partijen en hun deskundigen concluderen: “
Wij zien op grond van de reacties geen reden om op dit punt tot een aanpassing van het verwachte bedrijfsresultaat te komen” (par. 7.2 van het rapport Joling I). Het hof ziet in hetgeen IGVO ten aanzien van dit punt naar voren heeft gebracht geen aanleiding om in dit opzicht van het deskundigenrapport af te wijken.
6.Conclusie en proceskosten
€ 2.108.886,83 hebben ontvangen. Dat betekent dat IGVO aanspraak kan maken op de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2002. Het hof zal Wolsden c.s. veroordelen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te betalen. De wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW komt niet voor toewijzing in aanmerking omdat het niet gaat om een vordering waarop artikel 6:119a BW betrekking heeft. Wolsden c.s. zullen het reeds aan IGVO betaalde bedrag kunnen verrekenen met het bedrag tot betaling waarvan het hof Wolsden c.s. thans zal veroordelen. Over de beslagkosten zal het hof wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van de memorie na verwijzing, zoals gevorderd door IGVO.