In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2024 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van belanghebbende, die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 maart 2022. De Centrale Raad had zich uitgesproken over een verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op een verzoek om terug te komen op een eerdere uitspraak op bezwaar. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor het instellen van cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad in dit specifieke geval, waardoor het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard.
Belanghebbende had eerder meerdere verzoeken om wraking ingediend, die niet zijn toegewezen. Een recent verzoek om wraking, ingediend op 24 januari 2024, werd niet in behandeling genomen op basis van een eerdere beslissing van de Hoge Raad. Daarnaast heeft belanghebbende de Hoge Raad verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De Hoge Raad heeft echter geen aanleiding gezien om te concluderen dat er sprake was van een overschrijding van deze termijn.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, waarmee de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in stand blijft.