ECLI:NL:HR:2023:949

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
22/02762
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van een onder curatele gestelde in echtscheidingsprocedure en pensioenverweer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een onder curatele gestelde man in een echtscheidingsprocedure. De man, die sinds 2015 onder curatele is gesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand, heeft tegen de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep, wat de Advocaat-Generaal heeft ondersteund.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de man zich in de echtscheidingsprocedure heeft verzet tegen de echtscheiding en een pensioenverweer heeft gevoerd. De curator van de man heeft echter aangegeven geen toestemming te verlenen voor het voeren van verweer dat van vermogensrechtelijke aard is. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en geoordeeld dat het pensioenverweer een vermogensrechtelijk karakter heeft, waardoor de man dit verweer niet zelfstandig kan voeren.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling benadrukt dat een onder curatele gestelde persoon in principe onbekwaam is om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten, tenzij de wet anders bepaalt. Hoewel de man bekwaam is om familierechtelijke handelingen te verrichten, geldt dit niet voor vermogensrechtelijke handelingen zoals het pensioenverweer. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, omdat hij geen toestemming van zijn curator heeft om het pensioenverweer te voeren. De uitspraak is gedaan zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/02762
Datum23 juni 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de man,
advocaat: K. Aantjes,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de vrouw,
advocaat: C.G.A. van Stratum,
en
VEEN EN VESTE BEWIND EN BUDGET B.V.,
gevestigd te Emmer-Compascuum,
BELANGHEBBENDE in cassatie,
hierna: de curator,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak C/18/205056 / FA RK 21-944 van de rechtbank Noord-Nederland van 3 september 2021;
b. de beschikking in de zaak 200.304.192/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2022.
De man heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De vrouw heeft verzocht om de man in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit beroep verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn cassatieberoep.
De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn in 1982 met elkaar gehuwd.
(ii) In 2015 is de man onder curatele gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en wegens gewoonte van drankmisbruik, met benoeming van de curator als zodanig.
2.2
In deze procedure verzoekt de vrouw de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De man heeft zich daartegen verzet en onder meer het zogenoemde ‘pensioenverweer’ als bedoeld in art. 1:153 BW gevoerd. De curator heeft de rechtbank laten weten dat zij de man geen toestemming verleent voor het voeren van verweer voor zover dat van vermogensrechtelijke aard is.
2.3
De rechtbank heeft de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Ten aanzien van het pensioenverweer heeft de rechtbank overwogen dat dit verweer een vermogensrechtelijk karakter heeft en dat de ondercuratelestelling eraan in de weg staat dat de man zelf en niet zijn curator dit verweer voert.
2.4
De man heeft hoger beroep ingesteld. De curator heeft het hof laten weten dat zij de man geen toestemming verleent voor het voeren van beroep over kwesties van vermogensrechtelijke aard.
2.5
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. [1] Het heeft onder meer geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht (rov. 5.5) en dat het vermogensrechtelijke karakter van het pensioenverweer eraan in de weg staat dat de man dat verweer zelf voert (rov. 5.8).

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

3.1.1
Volgens art. 1:381 lid 2 BW is de onder curatele gestelde onbekwaam rechtshandelingen te verrichten voor zover de wet niet anders bepaalt. Deze algemene handelingsonbekwaamheid brengt mee dat de onder curatele gestelde onbekwaam is tot het zelfstandig optreden in rechte, voor zover de wet niet anders bepaalt. [2] Een onder curatele gestelde is wel bekwaam rechtshandelingen te verrichten met toestemming van zijn curator, voor zover deze bevoegd is die rechtshandelingen voor de onder curatele gestelde te verrichten (art. 1:381 lid 3 BW).
3.1.2
Art. 1:382 BW bevat een uitzondering zoals bedoeld aan het slot van art. 1:381 lid 2 BW: hij die uit hoofde van gewoonte van drank- of drugsmisbruik onder curatele is gesteld, blijft bekwaam tot het verrichten van familierechtelijke handelingen voor zover de wet niet anders bepaalt. Onder ‘familierechtelijke handelingen’ in de zin van art. 1:382 BW valt het als verzoeker of verweerder optreden in een echtscheidingsprocedure, [3] maar daaronder vallen niet rechtshandelingen op het gebied van het huwelijksvermogensrecht. [4]
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat ook degene die wegens lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele is gesteld, zelf een echtscheidingsverzoek kan indienen indien hij in staat is zijn wil daarover te bepalen en de betekenis van het verzoek te begrijpen. [5] Dit houdt verband met het hoogstpersoonlijke karakter en de zuiver familierechtelijke aard van een verzoek tot echtscheiding. [6]
In lijn daarmee kan degene die wegens lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele is gesteld ook zelf tegen een verzoek tot echtscheiding verweer voeren, indien hij in staat is zijn wil daarover te bepalen en de betekenis van het verzoek en van het voeren van verweer daartegen kan begrijpen. Hij heeft daarvoor geen toestemming van zijn curator nodig.
3.1.3
Hetgeen hiervoor in 3.1.2 is overwogen geldt evenwel niet voor het voeren van het pensioenverweer zoals bedoeld in art. 1:153 lid 1 BW. Dit verweer strekt ter bescherming van een bestaand vooruitzicht op uitkeringen aan de andere echtgenoot na vooroverlijden van de echtgenoot die de echtscheiding verzoekt en is daarmee zuiver financieel van aard. Het voeren van dit vermogensrechtelijke verweer kan niet worden aangemerkt als een familierechtelijke handeling in de zin van art. 1:382 BW, noch als een verweer van zuiver familierechtelijke aard als bedoeld in de hiervoor in 3.1.2 vermelde rechtspraak van de Hoge Raad. Een onder curatele gestelde is daarom zonder toestemming van zijn curator niet bekwaam om dit verweer te voeren.
3.2
In dit geval heeft het hof geoordeeld dat de man niet zelf het pensioenverweer kan voeren. De klachten van het middel richten zich uitsluitend tegen dat oordeel. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.1.1-3.1.3 is overwogen, kon de man deze klachten niet zelfstandig aanvoeren zonder toestemming van de curator. Het aanvoeren van deze klachten moet immers op een lijn worden gesteld met het voeren van het pensioenverweer. Nu deze toestemming ontbreekt, dient de man niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep. De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
23 juni 2023.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3560.
2.HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1113, rov. 3.1.
3.TM, Parl. Gesch. BW Boek 1, p. 705; vgl. ook HR 12 november 1954, ECLI:NL:HR:1954:35.
4.MvA I, Parl. Gesch. BW Boek 1, p. 707.
5.HR 2 februari 1962, ECLI:NL:HR:1962:109 en HR 28 maart 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6859, rov. 4.
6.Vgl. HR 28 maart 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6859, rov. 4 en HR 12 november 1954, ECLI:NL:HR:1954:35.