Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
24 januari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 29 april 2021 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1967, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van verkrachting (artikel 242 Sr) en diefstal (artikel 310 Sr). De cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten L.E.G. van der Hut en S.W.M. Stevens. De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft zich gebogen over verschillende cassatiemiddelen, waaronder de onvolkomenheid bij de beëdiging van de advocaat-generaal die betrokken was bij de behandeling in hoger beroep, en de vraag of het hof het vonnis van de rechtbank deels kon bevestigen, gezien het ontbreken van het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. Daarnaast werd de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster en het bewijsminimum (artikel 342.2 Sv) besproken, evenals de strafmotivering, waarbij de Hoge Raad zich afvroeg of het hof volstond met een strafkorting van zes maanden op de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.