Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
14 april 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door een werkneemster tegen haar werkgever, het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam. De werkneemster had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, die op 3 mei 2022 was gegeven. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de kantonrechter te Rotterdam en het gerechtshof, waarbij de werkneemster in haar verzoeken niet in het gelijk was gesteld. De advocaat-generaal R.H. de Bock had in zijn conclusie geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen.
De Hoge Raad heeft de klachten van de werkneemster over de beschikking van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van de werkneemster verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 857,-- aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.