Uitspraak
[belanghebbende] , te [vestigingsplaats] , belanghebbende
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
heeft het kabinet echter ook aangegeven dat afhankelijk van de ontwikkelingen rondom de COVID-19-crisis noodzakelijke en passende (fiscale) vervolgmaatregelen zullen worden getroffen indien de situatie daartoe noopt. Om enige mate van flexibiliteit te bewaren ten aanzien van het moment waarop de rentepercentages worden verhoogd, wordt voorgesteld te bepalen dat de vaststelling van de rentepercentages vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen moment bij algemene maatregel van bestuur plaatsvindt. Vanaf dat moment worden de voor de belastingrente geldende percentages dus niet langer in de AWR opgenomen, maar in een algemene maatregel van bestuur.”
De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de voorlopige aanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.
4. Geen belastingrente wordt in rekening gebracht ingeval de voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek dat is ontvangen voor de eerste dag van de vijfde maand of overeenkomstig een ingediende aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting die is ontvangen voor de eerste dag van de vijfde, onderscheidenlijk zesde, maand na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.
Het percentage van de belastingrente, bedoeld in artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen:
Toetsing aan de formele rechtsbeginselen (van zorgvuldigheid en motivering):
Toetsing aan de materiële rechtsbeginselen (zoals het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel):
in redelijkheidtot de betrokken regel heeft kunnen komen. [6] Daarvan is geen sprake meer als de regel zijn wortels in wezen in willekeur vindt.
nietkunnen besluiten tot het koppelen van het belastingrentepercentage voor de VPB aan de wettelijke rente voor handelstransacties, met een ondergrens van 8%. Dat de nadelige gevolgen terecht komen bij ‘voornamelijk ondernemers’, kan daarvoor in ieder geval niet als rechtvaardiging dienen, omdat de gedachte achter de wettelijke rente, waarnaar de regelgever verwijst, geen hout snijdt. Die gedachte is dat in het handelsverkeer een hoger rentepercentage geldt dan in het niet-handelsverkeer. De rechtbank overweegt dat een nog niet geformaliseerde, materiële belastingschuld niet is aan te merken als een handelsvordering en daarmee ook niet vergelijkbaar is. Het gaat immers om een schuld die de belastingplichtige ondernemer heeft aan de overheid uit hoofde van een
belastingweten niet uit hoofde van een contract of een handelsrelatie. Met andere woorden: de schuldverhouding is van een volstrekt andere aard (publiekrechtelijk versus privaatrechtelijk). De wet- en regelgever heeft in wezen alleen min of meer impliciet gesuggereerd dat het logisch is om VPB-belastingplichtigen vanuit de overheid bezien te behandelen als waren zij mede-ondernemers met wie in het handelsverkeer transacties worden aangegaan, en dat al voordat die overheid een ‘factuur’ heeft verzonden (de belastingaanslag), waarvan (dus) de betalingstermijn nog niet is verstreken. Een sluitende toelichting waarom dat zo logisch is, ontbreekt echter.
Die regeling(Rechtbank: verzuimrenteregeling)
voorziet erin dat rente wordt berekend wanneer het bestuursorgaan of de burger in verzuim is. Een dergelijk verzuim ontstaat volgens artikel 4:97 Awb wanneer de schuldenaar niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald. Het vergoeden van rente is bedoeld om het rentenadeel van de schuldeiser dat ontstaat door de te late betaling te compenseren.”
vaststellenvan de belastingaanslag (het formaliseren van de belastingschuld) leidt. Desondanks heeft de regelgever aangesloten bij de sancties die horen bij een
betalingsverzuim door te verwijzen naar de wettelijke rente uit het Burgerlijk Wetboek. Hoe het ook zij, in ieder geval ziet de rechtbank hierin geen rechtvaardiging voor de regel; deze constatering wijst eerder op het tegenovergestelde.