ECLI:NL:GHSHE:2023:1715

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
22/00265
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingrente en toepassing artikel 30ia AWR

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant. De zaak betreft de belastingrente die in rekening is gebracht bij de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014. Belanghebbende, die het gehele jaar 2014 in het Verenigd Koninkrijk woonde en werkte, had eerder aangifte gedaan en een navorderingsaanslag ontvangen. Hij betwistte de hoogte van de belastingrente en beroept zich op artikel 30ia van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en op een arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022, met een herstelarrest van 17 februari 2023. Het hof oordeelde dat de inspecteur ten onrechte had gesteld dat er geen sprake was van 'geheven' belasting, zoals bedoeld in artikel 30ia AWR. Het hof concludeerde dat belanghebbende recht had op matiging van de belastingrente, die werd vastgesteld op € 54. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00265
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 4 januari 2022, nummer BRE 20/8297 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 (hierna: IB/PVV 2014) gedaan.
1.2.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2014 opgelegd.
1.3.
Belanghebbende heeft vervolgens een verbeterde aangifte IB/PVV 2014 ingediend.
1.4.
De inspecteur heeft een navorderingsaanslag IB/PVV 2014 opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is belastingrente in rekening gebracht.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking belastingrente bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
1.9.
De zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [gemachtigde] als gemachtigde, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
1.10.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
1.11.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.12.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft het gehele jaar 2014 gewoond en gewerkt in het Verenigd Koninkrijk.
2.2.
Belanghebbende heeft op 17 december 2019 aangifte IB/PVV 2014 gedaan. In de aangifte heeft belanghebbende opgenomen dat hij (deels) belastingplichtig en (deels) premieplichtig in [woonplaats] is. Verder heeft hij opgenomen dat over zijn loon van € 84.999 een bedrag van € 8.901 aan loonheffing is ingehouden en tevens dat het gehele loon elders is belast.
2.3.
De inspecteur heeft met dagtekening 23 januari 2020 de aanslag IB/PVV 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een premie-inkomen van nihil. Deze aanslag heeft geleid tot een teruggave van IB/PVV van € 8.901. Over deze teruggave is geen belastingrente vergoed.
2.4.
Belanghebbende heeft op 28 januari 2020 een gewijzigd aangiftebiljet IB/PVV 2014 ingediend. Dit biljet is gelijk aan de eerdere aangifte, behalve dat vraag 57 van het aangiftebiljet is ingevuld en dat het premie-inkomen € 84.999 is.
2.5.
De inspecteur heeft met dagtekening 14 maart 2020 de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een (maximaal) premie-inkomen van € 33.363 en daarbij gelijktijdig de beschikking belastingrente van € 1.165 gegeven. De belastingrente is berekend over de periode van 1 juli 2015 tot en met 14 april 2020.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de belastingrente tot het juiste bedrag in rekening gebracht is. De navorderingsaanslag zelf is niet in geschil.
3.2.
Het geschil spitst zich toe op het beantwoorden van de volgende vragen:
1. Kan belanghebbende een geslaagd beroep doen op artikel 30ia Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)?
2. Dient de aan belanghebbende in rekening gebrachte belastingrente beperkt te worden op grond van het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022 [1] en het daarop gevolgde herstelarrest van 17 februari 2023 [2] ?
3. Indien punten 1 en 2 niet slagen, is er sprake van schending van het evenredigheidsbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel?
4. Indien punten 1, 2 en 3 niet slagen, is er sprake van schending van artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EP)?
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende is van mening dat de belastingrente welke in rekening is gebracht bij het opleggen van de navorderingsaanslag verminderd moet worden. Volgens belanghebbende komt zijn situatie overeen met de situatie uit het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022 en is artikel 30ia AWR op zijn situatie van toepassing. In het arrest van de Hoge Raad is geoordeeld dat de belastingrenteregeling niet kan worden aanvaard wanneer de fiscus belastingrente in rekening brengt over een periode waarin de fiscus al beschikte over het belastingbedrag. In artikel 30ia AWR staat omschreven dat de belastingrente welke is berekend over het te betalen bedrag en dit bedrag al is voldaan of afgedragen, verminderd kan worden naar evenredigheid van het reeds geheven, dan wel voldane of afgedragen bedrag.
4.2.
De inspecteur is van mening dat het arrest van de Hoge Raad en artikel 30ia AWR niet van toepassing zijn op de situatie van belanghebbende. Volgens de inspecteur is de casus in het arrest een andere dan in de onderhavige zaak. Daarnaast is de inspecteur van mening dat artikel 30ia AWR van toepassing is indien belasting is ‘geheven’ en dat daarvan geen sprake is indien belasting is betaald door afdracht of voldoening.
4.3.
Het standpunt van de inspecteur inzake artikel 30ia AWR getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. In de eerste plaats wordt in artikel 30ia, lid 1, AWR gesproken over ‘geheven, dan wel op aangifte is voldaan of afgedragen’. De onderhavige premies volksverzekeringen zijn op aangifte afgedragen (voor belanghebbende door de inhoudingsplichtige). Daarmee is al voldaan aan de tekst van artikel 30ia AWR. Het hof acht voorts de uitleg van de term ‘geheven’ te beperkt. De in artikel 30ia, lid 1, AWR vermelde term ‘geheven’ kan in het geval van de onderhavige aanslag (inkomstenbelasting en) premie volksverzekeringen niet anders worden begrepen dan dat inhouding op het loon moet worden aangemerkt als ‘geheven’. In artikel 1 Wet op de loonbelasting 1964 is bepaald dat onder de naam ‘loonbelasting’ een directe belasting wordt geheven. Voorts bepaalt artikel 27 van diezelfde wet, dat de loonbelasting wordt geheven door inhouding op het loon. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er bij inhouding sprake is van ‘geheven’. Hetzelfde heeft te gelden voor de premies volksverzekeringen (artikel 58 Wet financiering sociale verzekeringen). Belanghebbende voldoet dus aan artikel 30ia AWR. Het derde lid van artikel 30ia AWR maakt het vorenstaande niet anders, omdat dat lid ziet op ((een correctie van) de afdracht door) de inhoudingsplichtige. Los van het voorgaande is het hof van oordeel dat belanghebbende evenzeer een beroep kan doen op het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022.
4.4.
Belanghebbende heeft dus recht op matiging van de belastingrente. Voor dat geval zijn partijen het erover eens dat de belastingrente kan worden vastgesteld op € 54.
4.5.
De geschilpunten 3 en 4 behoeven, gelet op het voorgaande, geen behandeling.
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 48 respectievelijk € 136 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar worden vernietigd.
Ten aanzien van de kosten van bezwaar en de proceskosten
4.8.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij rechtbank en het hoger beroep bij het hof.
4.9.
Het hof stelt deze tegemoetkoming voor het bezwaar op 1 (punt) [3] x € 296 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 296.
4.10.
Het hof stelt deze tegemoetkoming voor het beroep en hoger beroep telkens op 2 (punten) [4] x € 597 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.194.
4.11.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de beschikking belastingrente naar € 54;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van, in totaal, € 184 vergoedt;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het bezwaar van € 296;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van, in totaal, € 2.388;
  • bepaalt dat, voor zover de in hoger beroep toegekende (proces)kostenvergoeding en de vergoeding van griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover gaat lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P. Fortuin en W.A.P. van Roij, leden, in tegenwoordigheid van R. van Vroenhoven, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
R. van Vroenhoven T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1673.
2.Hoge Raad 17februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:252.
3.1 punt voor bezwaarschrift, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.
4.1 punt voor (hoger)beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.