ECLI:NL:HR:2023:1797

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23/00054
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van Amerikaanse alimentatiebeslissingen in het kader van internationaal privaatrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoek van een vrouw om verlof tot tenuitvoerlegging van Amerikaanse alimentatiebeslissingen in Nederland. De man, wonende in de Verenigde Arabische Emiraten, had tegen eerdere beslissingen van de rechtbank en het gerechtshof Amsterdam beroep in cassatie ingesteld. De vrouw, wonende in de Verenigde Staten, had geen verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de man onderzocht, waarbij de toepasselijkheid van zowel het Haags Alimentatieverdrag 2007 als het Verdrag NL-VS Levensonderhoud aan de orde kwam.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank Amsterdam bevoegd was om het verzoek van de vrouw te behandelen, en dat de man ontvankelijk was in zijn cassatieberoep tegen de beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad verklaarde de man echter niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beschikking van het gerechtshof, omdat hij zijn cassatieberoep te laat had ingesteld. De Hoge Raad bevestigde dat de tenuitvoerlegging van de Amerikaanse beslissingen niet in strijd was met de openbare orde en dat de vrouw recht had op de gevraagde alimentatie, zowel voor de periode voor als na de inwerkingtreding van het Haags Alimentatieverdrag.

De uitspraak benadrukt de complexiteit van internationale alimentatiezaken en de noodzaak om de juiste verdragen en procedures te volgen bij de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen. De Hoge Raad heeft de eerdere beslissingen van de lagere rechtbanken bekrachtigd en de man in zijn cassatieberoep voor een deel niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/00054
Datum22 december 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , Verenigde Arabische Emiraten,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de man,
advocaat: H.J.W. Alt,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , Verenigde Staten van Amerika,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de vrouw,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaak C/13/677249 / KG RK 19-2206 van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2019 en 13 augustus 2020;
b. de beschikking in de zaak 200.285.111/01 van het gerechtshof Amsterdam van 14 september 2021;
c. de beschikking in de zaak C/13/713931 / HA RK 22-50 van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2022.
De man heeft tegen de beschikking van het hof en tegen de beschikking van de rechtbank van 10 november 2022 beroep in cassatie ingesteld.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep.
De advocaat van de man heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De man en de vrouw zijn op [datum] 2011 in New Orleans (Verenigde Staten van Amerika) met elkaar getrouwd. Bij beslissing van [datum] 2015 heeft de
Civil District Court for the Parish of Orleans, State of Louisiana(hierna: de Amerikaanse rechtbank), de echtscheiding uitgesproken.
(ii) De man en de vrouw zijn de ouders van een minderjarige dochter. De dochter verblijft bij de vrouw in de Verenigde Staten.
(iii) Bij beslissing van 19 mei 2015 heeft de Amerikaanse rechtbank ten laste van de man een voorlopige bijdrage in de onderhoudskosten van de dochter en de vrouw vastgesteld van respectievelijk $ 5.000,-- en $ 15.000,-- per maand, met ingang van mei 2015.
(iv) Bij beslissing van 9 december 2015 heeft de Amerikaanse rechtbank onder meer als volgt beslist:
“IT IS (…) ORDERED, ADJUDGED AND DECREED that [the former wife’s] Rule to Extend Interim Spousal Support is hereby GRANTED. [The former husband’s] obligation to provide, and [the former wife’s] award of, interim spousal support shall be extended up through the time when a hearing on final spousal support shall take place.”
2.2
In deze procedure verzoekt de vrouw verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de hiervoor in 2.1 onder (iii) en (iv) genoemde beslissingen van 19 mei 2015 en 9 december 2015 (hierna gezamenlijk: de Amerikaanse beslissingen). Zij heeft daartoe een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Amsterdam.
De man heeft onder meer aangevoerd dat erkenning en tenuitvoerlegging van de Amerikaanse beslissingen in strijd is met de openbare orde.
2.3
De rechtbank heeft overwogen dat op het verzoek van de vrouw het Haags Alimentatieverdrag 2007 [1] van toepassing is en dat op grond van art. 5 lid 1 van de daarbij behorende Uitvoeringswet internationale inning levensonderhoud [2] (hierna: Uw) de voorzieningenrechter bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam.
2.4
De voorzieningenrechter [3] heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van de Amerikaanse beslissingen, en heeft daartoe het volgende overwogen.
Het Haags Alimentatieverdrag 2007 is ingevolge art. 56 lid 3 slechts van toepassing op een deel van het verzoek van de vrouw, namelijk voor zover dat verzoek ziet op (i) de partneralimentatie die is verschuldigd voor de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van het verdrag voor de Verenigde Staten van Amerika, te weten 1 januari 2017, en (ii) de kinderalimentatie. (rov. 4.3)
Ingevolge art. 5 lid 1 Uw worden verzoeken die betrekking hebben op de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake levensonderhoud op grond van het Haags Alimentatieverdrag 2007, ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank, en zijn ten aanzien van de uitvoerbaarverklaring de art. 985-990 Rv niet van toepassing. (rov. 4.8)
Op de partneralimentatie die is verschuldigd voor de periode tot 1 januari 2017, is het Verdrag NL-VS Levensonderhoud [4] van toepassing. (rov. 4.4) De uitvoerbaarverklaring van beslissingen die onder dat verdrag vallen, vindt plaats volgens de procedure van de art. 985-990 Rv. (rov. 4.7)
Voor beide gedeelten van het verzoek geldt dat tenuitvoerlegging niet in strijd is met de openbare orde. (rov. 4.12 en rov. 4.14-4.23)
2.5
De man heeft bij de rechtbank Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor in 2.4 genoemde beschikking van de voorzieningenrechter. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden naar het hof Amsterdam.
2.6
Het hof [5] heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover de beschikking van de voorzieningenrechter ziet op de partneralimentatie die is verschuldigd voor de periode tot 1 januari 2017. Daartoe heeft het hof overwogen dat dit gedeelte van het verzoek van de vrouw wordt beheerst door het Verdrag NL-VS Levensonderhoud. De hier toepasselijke appeltermijn van art. 989 lid 2 Rv bedraagt één maand en was reeds verstreken ten tijde van de hiervoor in 2.5 bedoelde indiening van het beroepschrift bij de rechtbank. (rov. 5.6)
Het hof heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep voor zover de beschikking van de voorzieningenrechter ziet op de partneralimentatie die is verschuldigd voor de periode vanaf 1 januari 2017, en op de kinderalimentatie. Dit gedeelte van het verzoek van de vrouw wordt beheerst door het Haags Alimentatieverdrag 2007, aldus het hof. Volgens het hof is op grond van art. 6 lid 1 Uw de rechtbank (en dus niet het hof) bevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep. Het hof heeft de zaak op de voet van de art. 72 en 73 Rv verwezen naar de rechtbank Amsterdam. (rov. 5.7 en dictum)
2.7
De rechtbank [6] heeft de beschikking van de voorzieningenrechter bekrachtigd voor zover het daarin verleende verlof tot tenuitvoerlegging ziet op de partneralimentatie die is verschuldigd voor de periode vanaf 1 januari 2017, en op de kinderalimentatie. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen.
De man heeft het beroep terecht ingesteld bij de rechtbank Amsterdam (art. 6 lid 1 Uw) en binnen de termijn van 60 dagen na de kennisgeving van de beslissing van de voorzieningenrechter (art. 23 lid 6 Haags Alimentatieverdrag 2007). De man is daarom ontvankelijk in dit hoger beroep. (rov. 6.3)
De rechtbank verwerpt het betoog van de man dat tenuitvoerlegging van de Amerikaanse beslissingen in strijd is met de openbare orde. De rechtbank verenigt zich met de overwegingen en beslissingen van de voorzieningenrechter en maakt deze tot de hare. In het beroepschrift zijn geen omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. (rov. 6.7 en 6.11)

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1
De Hoge Raad dient ambtshalve de ontvankelijkheid van de man in zijn cassatieberoep te onderzoeken. [7]
Ontvankelijkheid van de man in zijn cassatieberoep tegen de beschikking van de rechtbank
3.2
Het cassatieberoep van de man is in de eerste plaats gericht tegen de bekrachtiging door de rechtbank van het door de voorzieningenrechter verleende verlof tot tenuitvoerlegging van de Amerikaanse beslissingen voor zover dat verlof ziet op de partneralimentatie die is verschuldigd voor de periode vanaf 1 januari 2017, en op de kinderalimentatie.
3.3.1
In deze zaak komen zowel het Haags Alimentatieverdrag 2007 als het Verdrag NL-VS Levensonderhoud in beginsel voor toepassing in aanmerking (zie hierna in 3.3.2-3.3.3).
Onder het Haags Alimentatieverdrag 2007 bedraagt de cassatietermijn 30 dan wel 60 dagen (art. 23 lid 6 Haags Alimentatieverdrag 2007; zie ook hierna in 3.8.1). Onder het Verdrag NL-VS Levensonderhoud is de cassatietermijn een maand (art. 990 Rv; zie ook hierna in 3.12).
3.3.2
De regeling inzake erkenning en tenuitvoerlegging van het Haags Alimentatieverdrag 2007 is ingevolge art. 56 lid 1, aanhef en onder b, van dat verdrag van toepassing op een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging dat door de autoriteiten van de aangezochte staat is ontvangen nadat het verdrag in werking is getreden tussen de staat van herkomst en de aangezochte staat. Het Haags Alimentatieverdrag 2007 is tussen Nederland en de Verenigde Staten in werking getreden op 1 januari 2017, terwijl het inleidende verzoek van de vrouw is ontvangen op 21 augustus 2018.
Art. 56 lid 3 Haags Alimentatieverdrag 2007 houdt in dat de aangezochte staat krachtens dit verdrag niet is gehouden tot tenuitvoerlegging van een beslissing inzake levensonderhoud betreffende betalingen die verschuldigd waren voordat het Haags Alimentatieverdrag 2007 tussen de staat van herkomst en de aangezochte staat in werking is getreden, met uitzondering van onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit een ouder-kindrelatie jegens een persoon jonger dan 21 jaar.
Het vorenstaande betekent dat het Haags Alimentatieverdrag 2007 zich leent voor toepassing op het verzoek van de vrouw om verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de Amerikaanse beslissingen voor zover dat verzoek ziet op de partneralimentatie die is verschuldigd voor de periode vanaf 1 januari 2017, en op de kinderalimentatie.
3.3.3
Het Verdrag NL-VS Levensonderhoud is in werking getreden op 1 mei 2002 en is op grond van art. X lid 2 van dat verdrag van toepassing op een eventueel reeds gegeven beslissing over levensonderhoud alsmede op levensonderhoud dat op grond van een zodanige beslissing verschuldigd is, ongeacht het tijdstip waarop die beslissing is gegeven.
Dit betekent dat het Verdrag NL-VS Levensonderhoud zich leent voor toepassing op het verzoek van de vrouw om verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de Amerikaanse beslissingen voor zover dat verzoek ziet op de partneralimentatie, ongeacht of die is verschuldigd voor de periode tot 1 januari 2017 dan wel voor de periode vanaf 1 januari 2017, en op de kinderalimentatie.
3.4.1
Het Haags Alimentatieverdrag 2007 bevat in art. 51 lid 1 de volgende bepaling over de samenloop van dat verdrag met andere verdragen:
In de authentieke Franse tekst:
“La présente Convention ne déroge pas aux instruments internationaux conclus avant la présente Convention auxquels des États contractants sont Parties et qui contiennent des dispositions sur les matières réglées par la présente Convention.”
In de authentieke Engelse tekst:
“This Convention does not affect any international instrument concluded before this Convention to which Contracting States are Parties and which contains provisions on matters governed by this Convention.”
In de Nederlandse vertaling:
“Dit Verdrag laat onverlet alle vóór dit Verdrag gesloten internationale instrumenten waarbij de verdragsluitende partijen partij zijn en die bepalingen bevatten die van toepassing zijn op in dit Verdrag geregelde aangelegenheden.”
3.4.2
Op grond van art. 31 lid 1 Weens Verdragenverdrag [8] (hierna: WVV) moet de hiervoor in 3.4.1 bedoelde samenloopbepaling te goeder trouw worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van het verdrag in hun context en in het licht van voorwerp en doel van het verdrag. In dit geval is, deze uitlegregel in aanmerking genomen, niet zonder meer duidelijk wat de term ‘laat onverlet’ in art. 51 lid 1 Haags Alimentatieverdrag 2007 betekent. Daarom kan op grond van art. 32 WVV acht worden geslagen op de voorbereidende werkzaamheden (
travaux préparatoires) van het Haags Alimentatieverdrag 2007.
3.4.3
Bij de voorbereiding van het Haags Alimentatieverdrag 2007 is onderzocht of het raadzaam was een samenloopbepaling in dat verdrag op te nemen, waarbij is opgemerkt dat art. 30 WVV “does not suffice on its own to co-ordinate existing international instruments in the area of maintenance” en dat daarom een specifieke samenloopbepaling is opgenomen in het Haags Alimentatieverdrag 2007. [9]
Het in dit verband relevante art. 30 lid 2 WVV bepaalt:
In de authentieke Franse tekst:
“Lorsqu’un traité précise qu’il est subordonné à un traité antérieur ou postérieur ou qu’il ne doit pas être considéré comme incompatible avec cet autre traité, les dispositions de celui-ci l’emportent.”
In de authentieke Engelse tekst:
“When a treaty specifies that it is subject to, or that it is not to be considered as incompatible with, an earlier or later treaty, the provisions of that other treaty prevail.”
In de Nederlandse vertaling:
“Indien een verdrag uitdrukkelijk vermeldt dat het ondergeschikt is aan een eerder of later verdrag of dat het niet als onverenigbaar met dit andere verdrag moet worden beschouwd, hebben de bepalingen van dat andere verdrag voorrang.”
3.4.4
Op grond van de verwijzing naar art. 30 WVV in de
travaux préparatoiresvan het Haags Alimentatieverdrag 2007, en bij gebreke van enige andersluidende aanwijzing in dat verdrag of de
travaux préparatoires, moet worden aangenomen dat art. 51 lid 1 Haags Alimentatieverdrag 2007 in overeenstemming met art. 30 lid 2 WVV moet worden uitgelegd. Dat betekent dat art. 51 lid 1 Haags Alimentatieverdrag 2007 beoogt voorrang te geven aan andere toepasselijke verdragen.
3.5.1
Ook het Verdrag NL-VS Levensonderhoud bevat een samenloopbepaling (art. II lid 3), die als volgt luidt:
In de authentieke Engelse tekst:
“The remedies provided for in this Agreement are not exclusive and do not affect the availability of any other remedies for the enforcement of a valid maintenance obligation.”
In de Nederlandse vertaling:
“De in dit Verdrag voorziene rechtsmiddelen treden niet in de plaats van en laten onverlet eventuele andere rechtsmiddelen ter geldendmaking van een geldige verplichting tot levensonderhoud.”
3.5.2
Deze samenloopbepaling bevat – evenals art. 51 lid 1 Haags Alimentatieverdrag 2007 – de term ‘laat onverlet’ en moet – met inachtneming van de hiervoor in 3.4.2 bedoelde uitlegregel van art. 31 lid 1 WVV  aldus worden uitgelegd dat ook het Verdrag NL-VS Levensonderhoud beoogt voorrang te geven aan andere toepasselijke verdragen.
3.6.1
De zaak die leidde tot de beschikking van de Hoge Raad van 5 januari 1990 [10] betrof een soortgelijke samenloop van alimentatie-executieverdragen, die eveneens beide een samenloopbepaling bevatten. In die zaak werd in cassatie betoogd dat de samenloopbepaling van art. 19 Nederlands-Duits Executieverdrag [11] dwong tot toepassing van het Haags Alimentatie-executieverdrag 1958 [12] dan wel het Haags Alimentatie-executieverdrag 1973. [13] De Hoge Raad overwoog:
“3.2. Middel I (…) berust in al zijn onderdelen op ‘het uitgangspunt’ dat de ‘tekst, de strekking en de totstandkomingsgeschiedenis van art. 19 Nederlands-Duits Executieverdrag’ te dezen nopen tot toepassing van het Haags Kinderalimentatieverdrag van 1958, resp. het Haags Kinderalimentatieverdrag van 1973.
Dit uitgangspunt kan niet als juist worden aanvaard. (…) Een dergelijke dwingende ‘zelfuitschakeling’ zou, met name in die gevallen waarin de executant voor toepassing van het Nederlands-Duits Executieverdrag heeft gekozen en die andere verdragen zulks toelaten (hoedanig geval zich, blijkens de art. 11 Haags Alimentatieverdrag 1958 en 23 Haags Alimentatieverdrag 1973, hier voordoet), ook niet stroken met de strekking van art. 19 dat – geheel in de lijn van het op dit gebied algemeen aanvaarde beginsel dat aan de executant de keuze van de meest geschikte internationale regeling dient te worden gelaten – slechts beoogt executie van de in het andere land gewezen rechterlijke beslissingen zoveel mogelijk te bevorderen, en niet een middel op te leveren om zulk een executie te verhinderen. Anders dan bij de toelichting op middel I is betoogd, dwingt ook art. 30 lid 2 Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht (…) niet ertoe in art. 19 een dergelijke dwingende ‘zelfuitschakeling’ te lezen.”
3.6.2
In de onderhavige zaak doet zich het geval voor dat beide toepasselijke alimentatie-executieverdragen elkaar ‘onverlet laten’, en dat beide verdragen beogen de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen zoveel mogelijk te bevorderen, en die niet te verhinderen. Daarom geldt ook in dit geval dat de executant “de keuze van de meest geschikte internationale regeling dient te worden gelaten”.
3.7
Uit de gedingstukken volgt dat de vrouw wat betreft de partneralimentatie die is verschuldigd voor de periode vanaf 1 januari 2017, en de kinderalimentatie, heeft gekozen voor toepassing van het Haags Alimentatieverdrag 2007. De rechtbank heeft dienovereenkomstig het desbetreffende gedeelte van het verzoek van de vrouw met toepassing van dat verdrag beoordeeld.
3.8.1
Het voorgaande betekent dat voor zover het cassatieberoep zich richt tegen de eindbeschikking van de rechtbank de rechtsmiddeltermijn van art. 23 lid 6 Haags Alimentatieverdrag 2007 van toepassing is.
Uit het toelichtende rapport [14] op het Haags Alimentatieverdrag 2007 moet worden afgeleid dat de rechtsmiddeltermijn van art. 23 lid 6 geldt voor ieder rechtsmiddel dat ingevolge het recht van een verdragsluitende staat openstaat. Art. 23 lid 6 Haags Alimentatieverdrag 2007 bepaalt dus ook de termijn waarbinnen cassatieberoep kan worden ingesteld.
Voorts moet uit het hiervoor genoemde toelichtende rapport worden afgeleid dat bij de beantwoording van de vraag of de rechtsmiddeltermijn van art. 23 lid 6 Haags Alimentatieverdrag 2007 30 dan wel 60 dagen bedraagt, beslissend is of de partij die het rechtsmiddel aanwendt, woonplaats heeft in de aangezochte staat, en dat niet van belang is in welke staat deze partij haar gewone verblijfplaats heeft. [15] Aangenomen moet worden dat in dit verband evenmin betekenis toekomt aan een (bij een advocaat) gekozen domicilie, nu die rechtsfiguur noch in de tekst van art. 23 lid 6 Haags Alimentatieverdrag 2007 noch in het toelichtende rapport wordt vermeld.
3.8.2
De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de man ten tijde van de beschikking van de rechtbank en daarna niet in Nederland woonde. Dit betekent dat op grond van art. 23 lid 6 Haags Alimentatieverdrag 2007 voor het instellen van het cassatieberoep een termijn van 60 dagen na de kennisgeving van de beschikking van de rechtbank gold.
3.8.3
De man heeft zijn cassatieberoep tegen de beschikking van de rechtbank ingesteld op 4 januari 2023, dat wil zeggen binnen 60 dagen na (de kennisgeving van) de beschikking van de rechtbank van 10 november 2022. De man is dus ontvankelijk in zijn cassatieberoep tegen deze beschikking.
Ontvankelijkheid van de man in zijn cassatieberoep tegen de beschikking van het hof
3.9
Het cassatieberoep van de man is in de tweede plaats gericht tegen de beschikking van het hof van 14 september 2021.
3.1
In de in cassatie bestreden beschikking heeft het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de voorzieningenrechter voor zover het daarbij verleende verlof tot tenuitvoerlegging ziet op de partneralimentatie die is verschuldigd voor de periode tot 1 januari 2017. Aldus heeft het hof in zoverre een einde gemaakt aan het geding en een eindbeschikking gegeven.
3.11
De voorzieningenrechter heeft het door de vrouw verzochte verlof voor zover dit ziet op de partneralimentatie die is verschuldigd voor de periode tot 1 januari 2017, verleend met toepassing van het Verdrag NL-VS Levensonderhoud (zie rov. 4.11). Ook het hof heeft toepassing gegeven aan dat verdrag (zie rov. 5.2 en 5.6). Dat is juist (zie hiervoor in 3.3.2-3.3.3).
3.12
Het stelsel van het Verdrag NL-VS Levensonderhoud in samenhang met het Haags Alimentatie-executieverdrag 1973 kent – anders dan het Haags Alimentatieverdrag 2007 – geen eigen rechtsmiddeltermijn. Evenmin is in een rechtsmiddeltermijn voorzien in een uitvoeringswet bij dat verdrag. Dit betekent dat voor het instellen van cassatieberoep de in art. 990 Rv voorziene termijn van een maand geldt.
3.13
De man heeft zijn cassatieberoep tegen de beschikking van het hof ingesteld op 4 januari 2023, dat wil zeggen meer dan een maand na de beschikking van het hof van 14 september 2021. De man is dus niet ontvankelijk in zijn cassatieberoep tegen deze beschikking.

4.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover dat is gericht tegen de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 14 september 2021;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
22 december 2023.

Voetnoten

1.Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden, ’s- Gravenhage, 23 november 2007, Trb. 2011, 144.
2.Wet van 29 september 2011, Stb. 460.
3.Rechtbank Amsterdam 13 augustus 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4014.
4.Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake de geldendmaking van verplichtingen tot levensonderhoud, Washington, 30 mei 2001, Trb. 2001, 117 en 2001, 134.
5.Gerechtshof Amsterdam 14 september 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2947.
6.Rechtbank Amsterdam 10 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6630.
7.Vgl. HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1099, rov. 3.5.1 en 3.5.3.
8.Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht, Wenen, 1969, Trb. 1972, 51, en 1977, 169.
9.Zie Convention of 23 November 2007 on the International Recovery of Child Support and Other Forms of Family Maintenance, Explanatory Report (A. Borrás & J. Degeling), Hague Conference on Private International Law, nr. 653 (te raadplegen op www.hcch.net), onder verwijzing naar Co-ordination between the maintenance project and other international instruments, Preliminary Document No 18 of June 2006 for the attention of the Special Commission of June 2006 on the International Recovery of Child Support and other Forms of Family Maintenance (P. Lortie)(te raadplegen op www.hcch.net).
10.HR 5 januari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD8102.
11.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en andere executoriale titels in burgerlijke zaken, ’s-Gravenhage, 30 augustus 1962, Trb. 1963, 50.
12.Verdrag nopens de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen jegens kinderen, ’s-Gravenhage, 15 april 1958, Trb. 1959, 187.
13.Verdrag inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen, ’s-Gravenhage, 2 oktober 1973, Trb. 1974, 85.
14.Convention of 23 November 2007 on the International Recovery of Child Support and other Forms of Family Maintenance, Explanatory Report (A. Borrás & J. Degeling), Hague Conference on Private International Law, nr. 508 (te raadplegen op www.hcch.net).
15.Convention of 23 November 2007 on the International Recovery of Child Support and other Forms of Family Maintenance, Explanatory Report (A. Borrás & J. Degeling), Hague Conference on Private International Law, nr. 508 (te raadplegen op www.hcch.net).