Uitspraak
nopentot toepassing van het Haags Kinderalimentatieverdrag van 1958, resp. het Haags Kinderalimentatieverdrag van 1973.
doet geen afbreuk aande bepalingen van andere Overeenkomsten ...’’; ‘’Dieser Vertrag
berührt nichtdie Bestimmungen anderer Verträge ...’’) laat zich niet rijmen met de stelling dat in die gevallen waarin, zoals te dezen, tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing in beginsel mogelijk is op grond van de bepalingen van een of meer andere, voor een bijzonder rechtsgebied geldende executieverdragen, toepassing van het Nederlands-Duits Executieverdrag is uitgesloten (waardoor die andere verdragen, ongeacht het daarin ter zake bepaalde, bij uitsluiting toepasselijk zouden worden). Een dergelijke dwingende ‘’zelfuitschakeling’’ zou, met name in die gevallen waarin de executant voor toepassing van het Nederlands-Duits Executieverdrag heeft gekozen en die andere verdragen zulks toelaten (hoedanig geval zich, blijkens de artikelen 11 van het Haags Alimentatieverdrag 1958 en 23 van het Haags Alimentatieverdrag 1973, hier voordoet), ook niet stroken met de strekking van art. 19 dat — geheel in de lijn van het op dit gebied algemeen aanvaarde beginsel dat aan de executant de keuze van de meest geschikte internationale regeling dient te worden gelaten — slechts beoogt executie van de in het andere land gewezen rechterlijke beslissingen zoveel mogelijk te bevorderen, en niet een middel op te leveren om zulk een executie te verhinderen. Anders dan bij de toelichting op middel I is betoogd, dwingt ook art. 30 lid 2 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, Trb. 1985, 79, niet ertoe in art. 19 een dergelijke dwingende ‘’zelfuitschakeling’’ te lezen.
5 januari 1990.