ECLI:NL:HR:2018:1099

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
17/04943
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding in het kader van de tenuitvoerlegging van een Zwitsers vonnis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van [verzoekster] tegen de vennootschap Fratelli Roda SA. Het cassatieberoep was ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, die op 21 juli 2017 was gegeven. De zaak betreft de tenuitvoerlegging van een Zwitsers vonnis in Nederland. De Hoge Raad moest beoordelen of [verzoekster] ontvankelijk was in haar cassatieberoep, waarbij de termijn van indiening van het cassatierekest cruciaal was. De rechtbank had eerder verlof tot tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis verleend, maar [verzoekster] stelde dat de vordering uit dat vonnis naar Zwitsers recht was verjaard, wat volgens haar zou betekenen dat de tenuitvoerlegging in Nederland kennelijk strijdig zou zijn met de Nederlandse openbare orde.

De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het verzoekschrift tot cassatie niet binnen de wettelijke termijn van een maand na de beschikking van de rechtbank was ingediend. De Hoge Raad benadrukte dat de ontvankelijkheid van het cassatieberoep een kwestie van openbare orde is, die niet ter vrije beschikking van partijen staat. De Hoge Raad concludeerde dat de enkele stelling van [verzoekster] dat de vordering was verjaard, niet voldoende was om aan te nemen dat de tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis in Nederland onverenigbaar zou zijn met de Nederlandse openbare orde. De Hoge Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep, waarbij de kosten van het geding in cassatie voor rekening van [verzoekster] kwamen.

Uitspraak

6 juli 2018
Eerste Kamer
17/04943
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M. Ynzonides,
t e g e n
de vennootschap naar Zwitsers recht FRATELLI RODA SA,
gevestigd te Taverne, Zwitserland,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en Fratelli.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak C/18/164313 / PR RK 16-18 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 februari 2016;
b. de beschikkingen in de zaak C/18/165681/ HA RK 16-53 van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juni 2016, 13 september 2016 en 21 juli 2017.
De beschikkingen van de rechtbank zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank van 21 juli 2017 heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Fratelli heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 4 mei 2018 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1
Op 15 december 2005 heeft het kantongerecht van het district van Lugano, Zwitserland, een verstekvonnis gewezen tussen Fratelli als eiseres en [verzoekster] als gedaagde (hierna: het Zwitserse vonnis). Fratelli had de rechtsvordering die heeft geleid tot het Zwitserse vonnis, op 16 juni 2004 ingesteld.
3.2
In dit geding heeft Fratelli de voorzieningenrechter verzocht om verlof tot tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis in Nederland. Daarbij heeft Fratelli onder meer een door het Zwitserse gerecht afgegeven certificaat overgelegd. In dit certificaat wordt verwezen naar de art. 54 en 58 van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Lugano, 30 oktober 2007, PbEU 2007, L 339/3, Trb. 2009, 223; hierna: EVEX II).
3.3
De voorzieningenrechter heeft het door Fratelli verzochte verlof tot tenuitvoerlegging verleend.
Het verzoek van Fratelli om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, heeft de voorzieningenrechter (in rov. 1.3) afgewezen, onder verwijzing naar art. 39 van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Lugano, 16 september 1988, PbEU 1988, L 319/9, Trb. 1989, 58; hierna: EVEX I).
3.4
[verzoekster] heeft de rechtbank verzocht het door de voorzieningenrechter verleende verlof tot tenuitvoerlegging te vernietigen. In haar eindbeschikking heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
In haar eerste tussenbeschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat op de onderhavige zaak EVEX II van toepassing is (rov. 4.1).
3.5.1
De Hoge Raad dient ambtshalve te onderzoeken of [verzoekster] ontvankelijk is in haar cassatieberoep. Daartoe moet worden vastgesteld of in deze zaak EVEX I en de bijbehorende uitvoeringswet (Wet van 26 maart 1992, Stb. 1992, 141; hierna: Uitvoeringswet EVEX I) van toepassing zijn, dan wel EVEX II en de bijbehorende uitvoeringswet (Wet van 2 juli 2003, Stb. 2003, 290, zoals onder meer gewijzigd bij Wet van 22 januari 2014, Stb. 2014, 40, en bij Wet van 26 november 2014, Stb. 2014, 540; hierna: Uitvoeringswet EU-Executieverordening en EVEX II).
3.5.2
Bij het hiervoor in 3.5.1 bedoelde onderzoek komt geen betekenis toe aan de omstandigheid dat in het door het Zwitserse gerecht afgegeven certificaat wordt verwezen naar de art. 54 en 58 EVEX II (zie hiervoor in 3.2).
De Nederlandse rechter dient zelfstandig te onderzoeken op de grondslag van welke verdragsregeling het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging moet worden beoordeeld.
3.5.3
Evenmin is de Hoge Raad bij zijn onderzoek naar de ontvankelijkheid van [verzoekster] in haar cassatieberoep gebonden aan het in cassatie niet bestreden oordeel van de rechtbank dat in de onderhavige zaak EVEX II van toepassing is (zie hiervoor in 3.4). Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep – welke kwestie van openbare orde is en (anders dan veelal het geval is met betrekking tot de rechtsregels die de rechtsbetrekking tussen partijen bepalen) niet ter vrije beschikking van partijen staat – dient de Hoge Raad zelfstandig vast
te stellen welke verdragsregeling en bijbehorende uitvoeringswet van toepassing zijn.
3.6.1
Het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis in Nederland valt binnen de temporele reikwijdte van EVEX I (zoals bepaald in art. 54 lid 1 EVEX I), omdat de rechtsvordering die tot het Zwitserse vonnis heeft geleid, is ingesteld op 16 juni 2004 (zie hiervoor in 3.1), dat wil zeggen op een tijdstip na de inwerkingtreding op 1 januari 1992 van EVEX I tussen Zwitserland (de staat van herkomst van het Zwitserse vonnis) en Nederland (de aangezochte staat).
3.6.2
Het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis in Nederland valt niet binnen de temporele reikwijdte van EVEX II (zoals bepaald in art. 63 EVEX II), omdat EVEX II tussen Zwitserland en Nederland op 1 januari 2011 in werking is getreden, en de rechtsvordering die tot het Zwitserse vonnis heeft geleid, vóór dat tijdstip is ingesteld (zie art. 63 lid 1 EVEX II) en het Zwitserse vonnis eveneens vóór dat tijdstip is gewezen (zie art. 63 lid 2 EVEX II). (Vgl. HvJEU 21 juni 2012, zaak C-514/10 (Wolf/SEWAR), ECLI:EU:C:2012:367, ten aanzien van het met art. 63 lid 2 EVEX II overeenstemmende art. 66 lid 2 Verordening (EG) nr. 44/2001 (PbEU 2001, L 12/1; hierna: EEX-Verordening.)
3.6.3
Het vorenstaande betekent dat het verlof tot tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis uitsluitend op de grondslag van EVEX I kon worden verleend.
3.7.1
De Uitvoeringswet EVEX I bepaalt in art. 1 dat het bepaalde in de art. 2-10 van de Wet tot uitvoering van het EEX-Verdrag (Wet van 4 mei 1972, Stb. 1972, 240; hierna: Uitvoeringswet EEX-Verdrag) mede strekt tot uitvoering van EVEX I.
Ingevolge art. 5 Uitvoeringswet EEX-Verdrag moet het beroep in cassatie, bedoeld in art. 37 lid 2 EEX-Verdrag (PbEU 1972, L 299/32, Trb. 1969, 101), worden ingesteld binnen een maand na de dagtekening van het op het verzet gewezen vonnis van de rechtbank. Deze termijn van een maand geldt derhalve ook voor het beroep in cassatie bedoeld in art. 37 lid 2 EVEX I in verbinding met de Uitvoeringswet EVEX I.
3.7.2
De rechtbank heeft haar eindbeschikking gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2017.
Het verzoekschrift tot cassatie is ingediend op 19 oktober 2017. Dit betekent dat het cassatieberoep niet binnen de hiervoor in 3.7.1 bedoelde termijn van een maand is ingesteld, en dat [verzoekster] in haar cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.8
Ten overvloede wordt overwogen dat de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3-3.4, 3.6 en 3.8-3.9.
3.9.1
Opmerking verdient nog het volgende.
3.9.2
Blijkens de processtukken heeft [verzoekster] aan haar verzoek tot vernietiging van het verlof tot tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis uitsluitend ten grondslag gelegd dat de vordering van Fratelli uit hoofde van het Zwitserse vonnis naar Zwitsers recht is verjaard, hetgeen volgens [verzoekster] meebrengt dat de tenuitvoerlegging van dat vonnis in Nederland kennelijk strijdig is met de Nederlandse openbare orde, als bedoeld in de weigeringsgrond van art. 34, onder 1, EVEX II in verbinding met art. 45 lid 1 EVEX II. Deze weigeringsgrond stemt overeen met die van art. 27, onder 1, EVEX I in verbinding met art. 34 lid 2 EVEX I.
3.9.3
Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU kan op de openbare-ordeclausule van art. 34, onder 1, EEX-Verordening (welke weigeringsgrond overeenstemt met de hiervoor genoemde weigeringsgrond van art. 34, onder 1, EVEX II en art. 27, onder 1, EVEX I) slechts een beroep worden gedaan indien de erkenning van de in een andere lidstaat gegeven beslissing op onaanvaardbare wijze zou botsen met de rechtsorde van de aangezochte staat doordat inbreuk op een fundamenteel beginsel zou worden gemaakt. Die inbreuk moet bestaan in kennelijke schending van een rechtsregel die in de rechtsorde van de aangezochte staat van essentieel belang wordt geacht, of van een in die rechtsorde als fundamenteel erkend recht. (Zie HvJEU 16 juli 2015, zaak C-681/13 (Diageo/Simiramida), ECLI:EU:C:2015:471, NJ 2017/32, punt 44, en HvJEU 25 mei 2016, zaak C-559/14 (Meroni/Recoletos), ECLI:EU:C:2016:349, NJ 2017/34, punt 42.)
3.9.4
In het licht van deze uitleg van de openbare-ordeclausule is geen andere conclusie mogelijk dan dat de enkele (door [verzoekster] gestelde) omstandigheid dat de vordering van Fratelli uit hoofde van het Zwitserse vonnis naar Zwitsers recht is verjaard, niet meebrengt dat de tenuitvoerlegging van dat vonnis in Nederland kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde. Immers, niet valt in te zien dat die tenuitvoerlegging op onaanvaardbare wijze zou botsen met de Nederlandse rechtsorde doordat inbreuk zou worden gemaakt op een fundamenteel beginsel als door het HvJEU bedoeld.
3.9.5
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank terecht het verzoek tot vernietiging van het door de voorzieningenrechter verleende verlof tot tenuitvoerlegging van het Zwitserse vonnis heeft afgewezen, wat er zij van de daartoe door de rechtbank gebezigde gronden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Fratelli begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
6 juli 2018.