ECLI:NL:HR:2023:1519

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
23/02131
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbeslagneming van een voertuig op basis van een mondeling Europees onderzoeksbevel en de vereisten voor schriftelijke formaliteiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de inbeslagneming van een personenauto van de klager, die was uitgevoerd op basis van een mondeling Europees onderzoeksbevel (EOB) van Belgische autoriteiten. De klager had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagneming, waarbij hij betoogde dat de inbeslagneming niet rechtmatig was omdat er op het moment van inbeslagneming geen schriftelijk EOB was uitgevaardigd. De rechtbank Limburg had eerder het klaagschrift gedeeltelijk ongegrond verklaard, en de klager ging in cassatie tegen deze beslissing.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en oordeelde dat de inbeslagneming niet ongeldig was, ook al was het EOB aanvankelijk alleen mondeling gegeven. De Hoge Raad benadrukte dat de inbeslagneming plaatsvond met het oog op een strafvorderlijk belang dat niet beperkt is tot het Nederlandse recht. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de inbeslagneming van de auto, die verband hield met een strafzaak van kindontvoering, rechtmatig was, ook al was het EOB later schriftelijk geformaliseerd. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de klager, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand bleef.

De zaak benadrukt de noodzaak van een goede afstemming tussen de verschillende lidstaten van de EU bij de uitvoering van Europese onderzoeksbevelen en de juridische implicaties van mondelinge versus schriftelijke bevelen in het kader van internationale samenwerking in strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02131 Br
Datum7 november 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 23 mei 2023, nummer RK 23/010799, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a in verbinding met artikel 5.4.10 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het beklag ongegrond is, voor zover dat is gericht tegen de inbeslagneming en het voortduren van dat beslag op de personenauto van de klager met als doel de overdracht aan de Belgische justitiële autoriteiten voor onderzoek aldaar.
2.2.1
De procesgang in deze zaak is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.6 en 3.7. De procesgang houdt – kort samengevat en voor zover van belang – in dat op 27 december 2022 op grond van een aanvankelijk door een Belgische onderzoeksrechter mondeling gegeven Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) een personenauto onder de klager in beslag is genomen. De inbeslagneming vond tegelijkertijd plaats met de aanhouding van de klager. Die aanhouding gebeurde op grond van een Europees aanhoudingsbevel. Op 7 maart 2023 heeft de Belgische onderzoeksrechter een schriftelijk EOB uitgevaardigd dat strekt tot inbeslagneming van de betreffende personenauto onder de klager.
2.2.2
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen personenauto, gedeeltelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
“Beoordeling
Omdat het voertuig in beslag werd genomen binnen het arrondissement van de rechtbank Limburg is de rechtbank bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen. Omdat de klacht is ingediend binnen de in 5.1.11 lid 1 Sv daartoe opgestelde termijn, is de klager ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank neemt in overweging dat de beklagrechter bij de behandeling van een klaagschrift, gericht tegen de inbeslagneming ter uitvoering van een EOB, geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot die inbeslagneming.
De beklagrechter toetst evenmin de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108 en HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511). In art. 5.4.7, eerste lid, Sv is bepaald dat de eisen die in het Wetboek van Strafvordering worden gesteld aan de toepassing van de bevoegdheden in het kader van een Nederlands onderzoek en die betrekking hebben op een beoordeling de proportionaliteit of het onderzoeksbelang, buiten beschouwing worden gelaten.
Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Zo dient op grond van art. 5.4.4, tweede lid, Sv in beginsel – dat wil zeggen behoudens de in deze bepaling omschreven uitzondering – te worden voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108). Daarnaast kan de beklagrechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB, rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1940).
De rechtbank overweegt dat verder in deze klaagschriftprocedure ter beoordeling staat of de inbeslaggenomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen (vgl. HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:679 en HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:744). Daarbij is van belang dat de uitvaardigende staat het te verkrijgen bewijsmateriaal in het EOB globaal mag omschrijven, omdat het voor de uitvaardigende staat niet steeds op voorhand vaststaat welk bewijsmateriaal precies aanwezig is in de uitvoerende staat, terwijl het de autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn die het best kunnen bepalen welke voorwerpen of gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek aldaar.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat – in de zin van het belang van de uitvaardigende staat bij de uitvoering van het EOB en de overdracht van de resultaten daarvan ten behoeve van de strafrechtelijke procedure in de uitvaardigende staat – wordt verondersteld aanwezig te zijn.
De rechtbank stelt vast dat het voertuig waarvan de klager teruggave verlangt, in beslag is genomen ter uitvoering van het eerst mondeling door de Belgische autoriteiten uitgevaardigde EOB van 27 december 2022, dat later schriftelijk werd geformaliseerd. Er doet zich geen grond voor de erkenning of de uitvoering van het EOB, dat betrekking heeft op de ontvoering door de klager van zijn kind naar Spanje, een feit dat ook naar Nederlands recht ingevolge artikel 279 Wetboek van strafrecht strafbaar is, te weigeren dan wel voor uitstel daarvan. Het voertuig en de voorwerpen die zich daar in bevinden vormt bewijsmateriaal, waarop het EOB betrekking heeft en dat de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen. De rechtbank zal het klaagschrift gericht tegen het beslag, dat is gelegd ter uitvoering van het EOB daarom ongegrond verklaren, met dien verstande evenwel dat de overdracht niet zal kunnen dienen om een eventueel door de Belgische rechter uit te spreken verbeurdverklaring of confiscatie in België ten uitvoer te doen leggen, maar slechts uitsluitend voor onderzoek aan het voertuig en eventueel de zich daar in bevindende voorwerpen te kunnen doen plaatsvinden in België. Ten behoeve van de tenuitvoerlegging van verbeurdverklaring of confiscatie dient immers te worden gebruik gemaakt van een Europees bevriezingsbevel.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond, in zoverre dat is gericht tegen de inbeslagneming en het voortduren van dat beslag op het voertuig ter overdracht aan de Belgische justitiële autoriteiten voor onderzoek aldaar.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer hebben de raadsvrouw van de klager en de officier van justitie daar het volgende aangevoerd:
“In eerste instantie is het klaagschrift ingediend zonder te weten op welke grond het voertuig was inbeslaggenomen. Inmiddels is duidelijk geworden, dat de klager wordt vervolgd vanwege het niet nakomen van de omgangsregeling met zijn kind, door met medeneming van het kind te verhuizen naar Spanje. Het voertuig is in beslag genomen door de Nederlandse autoriteiten op verzoek van de Belgische autoriteiten. Echter blijkt dat op het moment van de inbeslagneming er formeel (nog) geen EOB was. Gezien de inbeslagname van het voertuig gelijktijdig met de aanhouding van de klager is er kennelijk wel een verzoek daartoe gedaan, maar het EOB dateert blijkens de ondertekening van 7 maart 2023, twee maanden na de inbeslagname. Beslag ingevolge een mondeling EOB is juridisch niet juist. Het EOB-formulier moet voorafgaand aan de inbeslagname zijn ingevuld. Uit het EOB blijkt voorts dat [door] de Belgische autoriteit de overdracht van het voertuig wordt verlangd met het oog op een verbeurdverklaring daarvan. Dit past echter niet in het kader van een EOB; voor verbeurdverklaring of confiscatie is de figuur van het Europees bevriezingsbevel in het leven geroepen.
Cliënt is aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) en dan kan het voertuig op dat moment in beslag genomen worden. Over deze inbeslagname moet dan wel snel worden beslist. Het voertuig is niet bijzonder mooi of waardevol, maar staat stil sinds december 2022 (133 dagen) en is nog niet overgedragen aan België. Daardoor is de maximale termijn van 120 dagen voor erkenning en uitvoering van de EOB overschreden en moet het beslag op het voertuig door de teruggave daarvan aan de klager worden opgeheven. Deze termijn geldt ook indien inbeslagname op grond van een mondeling EOB al mogelijk zou zijn.
Meerdere malen heeft mr. Van Berge Henegouwen namens de klager verzocht om informatie over de grond voor de inbeslagname van het voertuig; de reactie hierop was elke keer ‘voor België’. Op het moment dat dit besloten werd op basis van het EAB, had het Openbaar Ministerie (OM) dat moeten aangeven. Het lijkt er op dat het verzoek tot teruggave van het voertuig heeft geleid tot een formalisatie van het beslag door de uitvaardiging van het EOB. Dit kan echter niet met terugwerkende kracht.
De officier van justitie brengt naar voren:
Op 27 december 2022 is de klager in het kader van het EAB aangehouden. Tegelijkertijd is aan de klager medegedeeld dat de inbeslagname van het voertuig op grond van een mondeling EOB plaatsvindt. Dit EOB is geformaliseerd op 7 maart 2023 met als doel de verbeurdverklaring van het voertuig vanwege kind-ontvoering en het instellen van een onderzoek aan het voertuig, in het bijzonder aan het navigatiesysteem. Gegeven deze grond, is inbeslagname van het voertuig rechtmatig. Het strafvorderlijk belang verzet zich tegen de teruggave van het voertuig. Aan mij is niet bekend wanneer het voertuig zal worden overgedragen aan de Belgische autoriteiten. Er is door het OM verzuimd om een kennisgeving van de inbeslagneming aan de klager te versturen, zodat de klager ontvankelijk is in zijn beklag.
[De raadsvrouw] voert aan:
Er had ook voor gekozen kunnen worden om in plaats van een nieuwe procedure te starten, op grond van het EAB het voertuig aan België over te leveren. Uit de inhoud van de Europese richtlijn blijkt heel duidelijk dat inbeslagname op grond van een mondeling EOB niet kan en zeker niet nu pas na verloop van 2,5 maand het EOB op schrift is gesteld. Daardoor bestaat er op dit moment geen grond (meer) voor overdracht van het voertuig aan de Belgische autoriteiten, zodat het voertuig aan de klager, die daarvan eigenaar is, moet worden teruggegeven.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen van belang.
- Artikel 5.4.1 leden 1 en 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. Een Europees onderzoeksbevel is een beslissing afkomstig van een rechterlijke autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken en Ierland, die ertoe strekt in een andere lidstaat één of meer bevoegdheden toe te passen met het oog op het verkrijgen van bewijsmateriaal in een strafzaak. Een Europees onderzoeksbevel kan tevens worden uitgevaardigd om bewijsmateriaal te verkrijgen dat reeds in het bezit is van de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende staat.
4. Het Europees onderzoeksbevel wordt opgesteld conform het formulier in bijlage A bij richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken.”
- Artikel 5.4.3 leden 1 tot en met 4 Sv:
“1. Vatbaar voor erkenning is een Europees onderzoeksbevel dat ten minste de volgende informatie bevat:
a. gegevens over de uitvaardigende autoriteit en, indien van toepassing, de validerende autoriteit;
b. het onderwerp en de redenen van het bevel;
c. de beschikbare noodzakelijke informatie over de betrokkene(n);
d. een beschrijving van het strafbare feit dat het voorwerp vormt van het onderzoek of de strafzaak, alsmede de wettelijke kwalificatie van het feit naar het recht van de uitvaardigende staat;
e. een beschrijving van de gevraagde bevoegdheid en het te verkrijgen bewijsmateriaal.
2. Het bevel dient te zijn opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal.
3. De officier van justitie zendt het bevel terug indien het bevel is verzonden door een onbevoegde buitenlandse autoriteit.
4. Indien het niet mogelijk is om een beslissing te nemen over erkenning of uitvoering van het bevel omdat het formulier in bijlage A bij richtlijn 2014/41/EU onvolledig of onjuist is ingevuld, deelt de officier van justitie dit mede aan de uitvaardigende autoriteit.”
- Artikel 5.4.7 lid 1 Sv:
“Ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel kunnen opsporingsbevoegdheden worden toegepast, onder dezelfde voorwaarden waaronder deze kunnen worden toegepast in een Nederlands onderzoek naar dezelfde feiten op grond van dit wetboek. Daarbij worden eisen die worden gesteld in verband met de proportionaliteit, alsmede een beoordeling van het onderzoeksbelang buiten beschouwing gelaten.”
2.4
De betrokkene bij wie ter uitvoering van een EOB voorwerpen in beslag zijn genomen, kan op grond van artikel 5.4.10 lid 1 in verbinding met artikel 552a Sv een klaagschrift indienen. In deze klaagschriftprocedure staat ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de rechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB rechtmatig is toegepast, waarbij de rechter zich moet beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verder staat in de klaagschriftprocedure ter beoordeling of de in beslag genomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en dat de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen. (Vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1940, rechtsoverweging 4.2.2 en 4.2.3.) Bij deze beoordeling moet de rechter uitgaan van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift (vgl. HR 3 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:502).
2.5
De rechtbank heeft vastgesteld dat de personenauto van de klager op 27 december 2022 in beslag is genomen, dat deze inbeslagneming heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een door de Belgische autoriteiten mondeling uitgevaardigd EOB en dat dit EOB nadien schriftelijk is geformaliseerd. De rechtbank heeft op grond van dit (schriftelijke) EOB geoordeeld dat zich geen grond voor weigering of uitstel voordoet en dat de personenauto met de voorwerpen die zich daarin bevonden, het bewijsmateriaal vormt waarop het EOB betrekking heeft. Dit oordeel wordt in cassatie niet bestreden.
2.6.1
Het cassatiemiddel voert in de kern als klacht aan dat de rechtbank in zijn beoordeling eraan is voorbijgegaan dat ten tijde van de inbeslagneming geen sprake was van een schriftelijk uitgevaardigd EOB, zodat aan een essentiële voorwaarde voor inbeslagneming niet werd voldaan.
2.6.2
Een EOB is een beslissing afkomstig van een rechterlijke autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken en Ierland, die ertoe strekt in een andere lidstaat één of meer bevoegdheden toe te passen met het oog op het verkrijgen van bewijsmateriaal in een strafzaak (artikel 5.4.1 lid 1 Sv). Zo’n EOB wordt opgesteld conform het formulier in bijlage A bij Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (artikel 5.4.1 lid 4 Sv). Dit voorschrift houdt ermee verband dat de lidstaat die het EOB moet uitvoeren, (mede) met dat formulier wordt voorzien van de informatie die van belang is voor de te nemen beslissingen over de erkenning en tenuitvoerlegging van het EOB.
2.6.3
De klacht van het cassatiemiddel berust op de opvatting dat inbeslagneming van een voorwerp niet is toegestaan op het moment dat een in artikel 5.4.1 lid 1 Sv bedoelde beslissing, die ertoe strekt dat het betreffende voorwerp met het oog op de verkrijging van bewijsmateriaal in beslag wordt genomen, alleen mondeling kenbaar is gemaakt en het EOB nog niet is opgesteld conform het in artikel 5.4.1 lid 4 Sv bedoelde formulier. Die opvatting vindt geen steun in het recht. Daarvoor is van belang dat inbeslagneming plaatsvindt met het oog op een strafvorderlijk belang, maar dat dit belang niet is beperkt tot het Nederlandse strafvorderlijke belang (vgl. HR 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1694). Daaruit volgt dat toepassing van de in de Nederlandse wetgeving neergelegde strafvorderlijke bevoegdheden om tot inbeslagneming over te gaan, waaronder de bevoegdheid van artikel 95 Sv, ook mogelijk is in een geval waarin een in artikel 5.4.1 lid 1 Sv bedoelde beslissing al mondeling kenbaar is gemaakt – op grond waarvan het strafvorderlijke belang bij inbeslagneming kan worden vastgesteld – maar het EOB nog niet is opgesteld conform het in artikel 5.4.1 lid 4 Sv bedoelde formulier. Het enkele op dat moment nog ontbreken van dat formulier maakt de inbeslagneming niet van onwaarde.
2.7
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 november 2023.