Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
7 november 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de inbeslagneming van een personenauto van de klager, die was uitgevoerd op basis van een mondeling Europees onderzoeksbevel (EOB) van Belgische autoriteiten. De klager had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagneming, waarbij hij betoogde dat de inbeslagneming niet rechtmatig was omdat er op het moment van inbeslagneming geen schriftelijk EOB was uitgevaardigd. De rechtbank Limburg had eerder het klaagschrift gedeeltelijk ongegrond verklaard, en de klager ging in cassatie tegen deze beslissing.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken en oordeelde dat de inbeslagneming niet ongeldig was, ook al was het EOB aanvankelijk alleen mondeling gegeven. De Hoge Raad benadrukte dat de inbeslagneming plaatsvond met het oog op een strafvorderlijk belang dat niet beperkt is tot het Nederlandse recht. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de inbeslagneming van de auto, die verband hield met een strafzaak van kindontvoering, rechtmatig was, ook al was het EOB later schriftelijk geformaliseerd. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de klager, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand bleef.
De zaak benadrukt de noodzaak van een goede afstemming tussen de verschillende lidstaten van de EU bij de uitvoering van Europese onderzoeksbevelen en de juridische implicaties van mondelinge versus schriftelijke bevelen in het kader van internationale samenwerking in strafzaken.