ECLI:NL:HR:2019:1694

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
18/00075
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op geldbedrag en elektronische gegevensdragers in het kader van strafrechtelijke verdenking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure met nummer 18/00075. Het betreft een klaagschrift van de klager, die in verband met strafbare feiten in België in beslag genomen geldbedragen en elektronische gegevensdragers terugvorderde. De Rechtbank Oost-Brabant had eerder op 2 januari 2018 het klaagschrift ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag op het geldbedrag. De rechtbank baseerde haar oordeel op de omstandigheden waaronder het geldbedrag was aangetroffen en de verdenking van betrokkenheid bij strafbare feiten in België, waaronder deelname aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen. De Hoge Raad herhaalde de maatstaf voor de beoordeling van klaagschriften tegen beslag en oordeelde dat de rechtbank niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad verwierp het beroep van de klager, waarbij werd opgemerkt dat het belang van strafvordering niet beperkt is tot het Nederlandse strafvorderlijke belang. De beslissing van de Rechtbank om het beslag te handhaven op het geldbedrag werd bevestigd, en de klacht over de inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers werd niet verder besproken, gezien de samenhang met een andere zaak waarin het cassatieberoep van de klager was verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00075 B
Datum5 november 2019
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 2 januari 2018, nummer RK 17/2497, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend
door
[klager 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de klager.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel komt op tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2.2
De klager heeft verzocht om opheffing van het gelegde beslag op onder meer een geldbedrag en om teruggave daarvan aan de klager. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt onder meer in:
“De rechtbank is van oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag op (...) het inbeslaggenomen geldbedrag. Klager wordt verdacht van betrokkenheid bij de in de rechtshulpverzoeken genoemde gepleegde strafbare feiten in België. Klager zou hebben deelgenomen aan een criminele organisatie en betrokken zijn bij invoer, uitvoer, handel en bezit van verdovende middelen. Gelet op deze verdenking acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat betreffende het inbeslaggenomen geldbedrag te zijner tijd een verbeurdverklaring dan wel een daarmee gelijk te stellen straf of maatregel door de strafrechter in België opgelegd zal worden. Dat de Belgische autoriteiten een verbeurdverklaring van het geldbedrag of een daarmee gelijk te stellen straf of maatregel niet nadrukkelijk in de rechtshulpverzoeken hebben genoemd doet hier niets aan af.”
2.3
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is onder meer het geval indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
2.4
De Rechtbank heeft haar oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag op het geldbedrag erop gegrond dat het gelet op de omstandigheden waaronder dat geldbedrag is aangetroffen, en op de verdenking ter zake van in België gepleegde strafbare feiten niet hoogst onwaarschijnlijk is dat met betrekking tot dit geldbedrag te zijner tijd een verbeurdverklaring dan wel een daarmee gelijk te stellen straf of maatregel door de strafrechter in België zal worden opgelegd. Dat oordeel getuigt, mede in aanmerking genomen dat het belang van strafvordering niet is beperkt tot het Nederlandse strafvorderlijke belang (vgl. HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:385), niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Daarom faalt het middel voor zover dat zich keert tegen de beslissing van de Rechtbank tot ongegrondverklaring van het klaagschrift ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag.
2.5
Voor zover het middel klaagt over de beslissing van de Rechtbank tot ongegrondverklaring van het klaagschrift ten aanzien van de inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers, behoeft het, gelet op de beslissing van de Hoge Raad van heden in de samenhangende zaak met nummer 18/00225 B (ECLI:NL:HR:2019:1693), waarin het cassatieberoep van [klager 1] in die zaak is verworpen, geen bespreking.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 november 2019.