Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
29 september 2023.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een man met de Spaanse nationaliteit en een vrouw met de Nederlandse nationaliteit, die in 1996 in Nederland zijn gehuwd. De man heeft cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, waarin werd geoordeeld over de verdeling van de wettelijke gemeenschap van goederen. De man en de vrouw hebben beiden verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om de verdeling van de gemeenschap vast te stellen. Er was onenigheid over twee posten: een bedrag uit de nalatenschap van de vader van de man en een ontslagvergoeding van € 35.000,-- die de man had ontvangen.
De rechtbank oordeelde dat het bedrag uit de nalatenschap geen deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap, maar dat de ontslagvergoeding wel tot de gemeenschap behoorde. Het hof vernietigde dit oordeel van de rechtbank voor wat betreft de erfrechtelijke verkrijging en wees het verzoek van de man af. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd, omdat het hof ten onrechte geen acht heeft geslagen op een akte van de man die als reactie op de producties van de vrouw was bedoeld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de tweeconclusieregel niet in de weg staat aan het nader uitwerken van reeds aangevoerde grieven.
De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling, waarbij de beoordeling van de verknochtheid van de ontslagvergoeding als uitgangspunt heeft dat deze niet in de gemeenschap valt als deze strekt tot vervanging van inkomen uit arbeid na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de tweeconclusieregel en de verdeling van goederen in de huwelijksgemeenschap, vooral in het licht van buitenlandse erfrechtelijke verkrijgingen.