GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak : 30 maart 2022
Zaaknummer : 200.297.463/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 20-4269 en FA RK 21-893
Zaaknummers rechtbank : C/10/598380 en C/10/612678
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N. Plaisier te Hendrik-Ido-Ambacht,
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.R. Dorhout-Tielken te Soest.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 16 juli 2021 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 mei 2021 van de rechtbank Rotterdam, hierna: de bestreden beschikking.
De man heeft op 8 september 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 15 november 2021 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 28 juli 2021 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens die datum met bijlage;
- op 30 juli 2021 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van 29 juli 2021 met bijlagen;
- op 28 januari 2022 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens die datum met bijlagen;
- op 31 januari 2022 een V-formulier van diezelfde datum met als bijlage een brief van eveneens die datum met bijlage;
- op 2 februari 2022 een V-formulier van diezelfde datum met als bijlage een brief van eveneens die datum met bijlagen;
- op 7 februari 2022 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens die datum met bijlagen;
- op 31 januari 2022 een V-formulier van 30 januari 2022 met bijlagen.
De zaak is op 11 februari 2022 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen, gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen op [huwelijksdatum] 1996 te [plaats] , uitgesproken.
Voorts is samengevat - voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad:
- bepaald dat de man, als hij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de echtelijke woning aan de [adres] bewoont, jegens de vrouw bevoegd is de bewoning voor te zetten gedurende zes maanden na die inschrijving, zulks tegen een redelijke vergoeding, die nu op nihil wordt gesteld;
- de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap gelast zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.9.8 tot en met 2.9.44 van de bestreden beschikking.
De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn een vergoeding voor het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning door de man, taxatiekosten en - kort gezegd - de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te wijzigen, althans aan te vullen in de zin dat:
A) de man de echtelijke woning voor de duur van zes maanden kan voortzetten, zulks tegen een redelijke vergoeding van € 200,- per maand met ingang van 12 mei 2021;
B) te bepalen dat de kosten verbonden aan de verdeling en levering van de woningen in Nederland en Spanje voor rekening komen van de man;
C) te bepalen dat de man de vrouw een bedrag van € 6.000,- dient te voldoen ten aanzien van de inboedel in Spanje;
D) te bepalen dat de door de man ontvangen erfenis behoort tot de gemeenschap van goederen en dat de man ter zake geen vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap, subsidiair het bedrag vast te stellen op een bedrag van € 7.500,-, althans op een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
Kosten rechtens.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt de vrouw in haar vorderingen,
het hof begrijpt: verzoeken, in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen,
het hof begrijpt: verzoeken, te ontzeggen.
De man verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin beslist is over de peildata voor de verdeling van de hypothecaire leningen, de Reaalpolis, de Gouden Handdruk spaarregeling, het contante geld, de kosten van het taxatierapport, de saldi op de effectenrekening bij de ABN AMRO-bank en de Centraal Beheerrekening en, opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
- de voor de verdeling in acht te nemen peildatum de datum van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap, zijnde 16 juni 2020, zal zijn voor de hypothecaire geldleningen bij de Obvionbank, de Sabadellbank en de Reaalpolis;
- de Gouden Handdruk Spaarregeling wegens verknochtheid aan de man buiten de verdeling tussen partijen blijft en geheel aan de man toekomt;
- de vrouw uit hoofde van de verdeling van het contante geld een bedrag van € 750,- aan de man moet betalen;
- de vrouw de helft van de taxatiekosten, een bedrag van € 247,50, aan de man moet betalen;
- de vrouw inzage dient te geven in het verloop van de effectenrekening bij de ABN AMRO-bank over de periode 20 december 2019 tot en met 20 juni 2020;
- de saldi op de effectenrekening bij de ABN AMRO-bank per 20 december 2019 en op de Centraal Beheerrekening per 20 juni 2020 tussen partijen verdeeld moeten worden;
- althans te dien aanzien zodanige beslissingen te nemen als het hof in goede justitie meent te behoren.
In principaal en incidenteel appel kosten rechtens.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt de man in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit af te wijzen, kosten rechtens.