ECLI:NL:GHDHA:2022:2026

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
200.297.463/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke verkrijging in de Nederlandse huwelijksgoederengemeenschap en de gevolgen daarvan

In deze zaak oordeelt het Gerechtshof Den Haag over de vraag of een krachtens buitenlands erfrecht verkregen erfrechtelijke verkrijging in de Nederlandse huwelijksgoederengemeenschap valt. De man heeft een geldsom verkregen uit een Spaans testament van zijn vader, waarin geen uitsluitingsclausule is opgenomen. Het hof past de criteria van de Hoge Raad toe, zoals geformuleerd in de uitspraak van 17 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:276). Het hof komt tot de conclusie dat de door de man aangedragen omstandigheden onvoldoende zijn om te concluderen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de verkrijging in de huwelijksgoederengemeenschap valt. Dit staat in contrast met de eerdere beslissing van de rechtbank, die had geoordeeld dat de erfenis niet tot de gemeenschap behoort. Het hof vernietigt de bestreden beschikking op dit punt en stelt vast dat de man geen vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap. Daarnaast behandelt het hof diverse verzoeken van beide partijen met betrekking tot de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, waaronder de verdeling van de inboedel, de hypothecaire leningen en de kosten van de voormalige echtelijke woning. Het hof komt tot een aantal beslissingen over de peildatum voor de verdeling van de hypothecaire leningen en de wijze van verdeling van de inboedel, en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 30 maart 2022
Zaaknummer : 200.297.463/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 20-4269 en FA RK 21-893
Zaaknummers rechtbank : C/10/598380 en C/10/612678
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N. Plaisier te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.R. Dorhout-Tielken te Soest.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 16 juli 2021 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 mei 2021 van de rechtbank Rotterdam, hierna: de bestreden beschikking.
De man heeft op 8 september 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 15 november 2021 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 28 juli 2021 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens die datum met bijlage;
- op 30 juli 2021 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van 29 juli 2021 met bijlagen;
- op 28 januari 2022 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens die datum met bijlagen;
- op 31 januari 2022 een V-formulier van diezelfde datum met als bijlage een brief van eveneens die datum met bijlage;
- op 2 februari 2022 een V-formulier van diezelfde datum met als bijlage een brief van eveneens die datum met bijlagen;
- op 7 februari 2022 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens die datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 31 januari 2022 een V-formulier van 30 januari 2022 met bijlagen.
De zaak is op 11 februari 2022 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen, gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen op [huwelijksdatum] 1996 te [plaats] , uitgesproken.
Voorts is samengevat - voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad:
- bepaald dat de man, als hij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking de echtelijke woning aan de [adres] bewoont, jegens de vrouw bevoegd is de bewoning voor te zetten gedurende zes maanden na die inschrijving, zulks tegen een redelijke vergoeding, die nu op nihil wordt gesteld;
- de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap gelast zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.9.8 tot en met 2.9.44 van de bestreden beschikking.
De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn een vergoeding voor het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning door de man, taxatiekosten en - kort gezegd - de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te wijzigen, althans aan te vullen in de zin dat:
A) de man de echtelijke woning voor de duur van zes maanden kan voortzetten, zulks tegen een redelijke vergoeding van € 200,- per maand met ingang van 12 mei 2021;
B) te bepalen dat de kosten verbonden aan de verdeling en levering van de woningen in Nederland en Spanje voor rekening komen van de man;
C) te bepalen dat de man de vrouw een bedrag van € 6.000,- dient te voldoen ten aanzien van de inboedel in Spanje;
D) te bepalen dat de door de man ontvangen erfenis behoort tot de gemeenschap van goederen en dat de man ter zake geen vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap, subsidiair het bedrag vast te stellen op een bedrag van € 7.500,-, althans op een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
Kosten rechtens.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt de vrouw in haar vorderingen,
het hof begrijpt: verzoeken, in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen,
het hof begrijpt: verzoeken, te ontzeggen.
De man verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin beslist is over de peildata voor de verdeling van de hypothecaire leningen, de Reaalpolis, de Gouden Handdruk spaarregeling, het contante geld, de kosten van het taxatierapport, de saldi op de effectenrekening bij de ABN AMRO-bank en de Centraal Beheerrekening en, opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
- de voor de verdeling in acht te nemen peildatum de datum van ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap, zijnde 16 juni 2020, zal zijn voor de hypothecaire geldleningen bij de Obvionbank, de Sabadellbank en de Reaalpolis;
- de Gouden Handdruk Spaarregeling wegens verknochtheid aan de man buiten de verdeling tussen partijen blijft en geheel aan de man toekomt;
- de vrouw uit hoofde van de verdeling van het contante geld een bedrag van € 750,- aan de man moet betalen;
- de vrouw de helft van de taxatiekosten, een bedrag van € 247,50, aan de man moet betalen;
- de vrouw inzage dient te geven in het verloop van de effectenrekening bij de ABN AMRO-bank over de periode 20 december 2019 tot en met 20 juni 2020;
- de saldi op de effectenrekening bij de ABN AMRO-bank per 20 december 2019 en op de Centraal Beheerrekening per 20 juni 2020 tussen partijen verdeeld moeten worden;
- althans te dien aanzien zodanige beslissingen te nemen als het hof in goede justitie meent te behoren.
In principaal en incidenteel appel kosten rechtens.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt de man in zijn incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit af te wijzen, kosten rechtens.

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5. Aangezien de man de Spaanse en de vrouw de Nederlandse nationaliteit heeft, dient het hof ambtshalve de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijk recht te beoordelen.
6. Het hof overweegt dat, nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, hij tevens rechtsmacht heeft ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5 lid 1 van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 betreffende de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (Verordening huwelijksvermogensstelsels).
7. Het hof zal op het verzoek betreffende de samenstelling van de thans ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de verdeling van de daartoe behorende goederen Nederlands recht toepassen omdat partijen vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk in Nederland vestigden en zij ten tijde van de huwelijkssluiting niet dezelfde nationaliteit bezaten.
8. Nu het huwelijk van partijen is gesloten vóór 1 januari 2018, is het Nederlandse huwelijksvermogensrecht dat gold tot die datum van toepassing.

Procesrechtelijk

9. Zoals het hof ter terechtzitting aan partijen heeft meegedeeld zal het hof gelet op de zogenoemde twee-conclusieregel geen acht slaan op de op 31 januari 2022 bij het hof ingekomen ‘Akte houdende nadere toelichting bij hoger beroep’ van de man.

Vergoeding gebruik voormalige echtelijke woning

10. De vrouw wenst op grond van artikel 1:165 lid 1 BW met ingang van 12 mei 2021 een redelijke vergoeding van € 200,- per maand van de man te ontvangen voor het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning nu de rechtbank hem dat gebruik van de woning die partijen in gezamenlijk eigendom hebben, ieder voor de helft, heeft toegewezen. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting met name gewezen op de ongelijke woonlasten van partijen. De vrouw betaalt een hoge maandelijkse huur (€ 739,40 per maand) terwijl de man slechts € 421,- per maand aan hypothecaire lasten betaalde.
11. Volgens de man is er geen reden voor het vaststellen van een gebruiksvergoeding. De vrouw profiteert al genoeg van de waardestijging van de woning door enkel tijdsverloop, welke waardestijging de man aanvullend zal moeten financieren bij de beoogde toedeling van de woning aan hem. Bovendien hebben partijen tijdens de kortgedingzitting van 3 september 2021 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin zij bindende financiële afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de voormalige echtelijke woning.
12. Het hof overweegt als volgt. Een gebruiksvergoeding op de voet van artikel 1:165 lid 1 BW kan pas ingaan per datum inschrijving echtscheidingsbeschikking, volgens de advocaat van de vrouw zijnde 22 juli 2021. Voor zover de grief van de vrouw ziet op de periode daarvoor treft deze geen doel. Voor zover de vrouw voor die periode nog bedoeld heeft zich te beroepen op artikel 3:166 BW, op grond waarvan een gebruiksvergoeding kan worden gevorderd op basis van de redelijkheid en billijkheid, overweegt het hof dat hiertoe onvoldoende gesteld of gebleken is. Wat betreft de periode vanaf 22 juli 2021 overweegt het hof als volgt. Partijen zijn, relatief kort daarna, bij vaststellingsovereenkomst van 3 september 2021 (productie 4 bij het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel van de man) onweersproken overeengekomen dat het aandeel van de vrouw in de woning zal worden toegedeeld aan de man zoals weergegeven onder punt 1. en punt 2. van die overeenkomst. Tevens hebben partijen onder punt 5. van de overeenkomst verklaard dat zij ter zake van de geschilpunten (met uitzondering van de taxatiekosten) over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben en dat zij elkaar over en weer finale kwijting verlenen. Nu de vrouw de man ter zake de woning finale kwijting heeft verleend (en vice versa) kan zij naar het oordeel van het hof niet alsnog aanspraak maken op een gebruiksvergoeding. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de man onweersproken de volledige maandelijkse hypothecaire lasten van de woning op zich heeft genomen, zonder verrekening met de vrouw. Overigens blijkt uit productie 18 van de vrouw dat het onverdeelde aandeel van de vrouw in de woning op 7 oktober 2021 is geleverd aan de man.

Kosten levering voormalige echtelijke woning aan de man

13. De vrouw wenst niet mee te betalen aan de kosten verbonden aan de levering van haar onverdeeld aandeel in de voormalige echtelijke woning aan de man.
14. Volgens de man gaat het om een gemeenschappelijk goed en is het gebruikelijk dat de kosten van verdeling daarvan door de deelgenoten gezamenlijk gedragen worden. Het gaat dan wat de man betreft enkel om de kosten van de akte van verdeling.
15. Het hof is van oordeel dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.9.15 van de bestreden beschikking ten aanzien van de kosten van levering van het onverdeelde aandeel van de vrouw in de voormalige echtelijke woning aan de man terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.

Kosten volmacht inzake overdracht woning in Spanje

16. Bij voormeld V-formulier van 31 januari 2022 heeft de vrouw nog een door haar betaalde factuur overgelegd inzake de notariële volmacht die nodig is voor de levering van haar onverdeelde aandeel in de woning in Spanje aan de man, alsmede een bewijs van de verzendkosten van die volmacht (productie 21). De vrouw wenst de kosten van de volmacht en de verzending daarvan van de man terug te ontvangen, overeenkomstig het onder letter B van haar petitum verzochte.
17. Gelet op de afspraken van partijen ten aanzien van de levering van het onverdeelde aandeel van de vrouw in de woning te Spanje aan de man, zoals weergegeven in de rechtsoverwegingen 2.9.16 tot en met 2.9.23 van de bestreden beschikking waaronder de afspraak dat de kosten verbonden aan de verdeling en levering van de woning in Spanje aan de man door de man worden gedragen en gezien het feit dat deze woning in het buitenland is gelegen terwijl de vrouw in Nederland woont, acht het hof het redelijk dat de man de volledige kosten van de volmacht en de verzending van in totaal € 591,45 draagt. Het hof zal beslissen dat de man die kosten aan de vrouw moet vergoeden.

Inboedel woning in Spanje

18. Volgens de vrouw heeft de inboedel van het huis van partijen in Spanje een waarde van ten minste € 12.000,- en moet deze inboedel nog tussen partijen worden verdeeld. De man dient de vrouw ter zake een bedrag van € 6.000,- te betalen.
19. De man acht zich niet gehouden tot betaling van enig bedrag aan de vrouw. In Spanje is het volgens hem gebruikelijk dat in de waarde van de woning tevens de inboedelgoederen zijn begrepen. De vrouw is daarvan op de hoogte. Bovendien ging het om een zeer eenvoudige, niet waardevolle inboedel.
20. Het hof overweegt als volgt. Op grond van de overgelegde gegevens kan het hof de waarde van de inboedel niet vaststellen. De man heeft ter terechtzitting aangeboden dat de vrouw de helft van de inboedel van de woning in Spanje kan komen ophalen. Het hof acht deze wijze van verdeling van de inboedel redelijk en billijk en zal overeenkomstig beslissen.

Erfrechtelijke verkrijging van de man

21. De rechtbank heeft geoordeeld dat de geldsom die de man krachtens het Spaanse testament - waarin geen uitsluitingsclausule was opgenomen - van zijn Spaanse vader uit diens nalatenschap heeft verkregen niet tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort.
22. De vrouw is het daar niet mee eens. Zij betwist dat de vader van de man een niet-ingeburgerde expat was en dat hij er niet op bedacht was dat zijn erfenis in de Nederlandse gemeenschap van goederen van partijen zou vallen. Aangezien de verhouding van de vader van de man met de vrouw goed was, meent de vrouw dat het juist de bedoeling van haar schoonvader was dat de erfenis in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen zou vallen. Bovendien bestaat in Spanje wel het stelsel van gemeenschap van aanwinsten en hebben partijen het geld van de erfenis gezamenlijk uitgegeven.
Indien het hof anders mocht oordelen, stelt de vrouw subsidiair dat de man een aanzienlijk lager privévermogen uit de erfenis van zijn vader heeft ontvangen dan het door hem gestelde bedrag van € 88.259,13.
23. De man is van mening dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn als de in 2005 van zijn vader verkregen erfenis in de huwelijksgemeenschap zou vallen. De man verwijst ter onderbouwing naar zijn brief van 2 april 2021 met producties 10 tot en met 15 in eerste aanleg. In hoger beroep legt hij nieuwe stukken over. De man voert in hoger beroep ter aanvulling het volgende aan:
- de vader van de man werkte slechts op basis van een arbeidsvergunning als expat voor een Spaans bedrijf in Nederland;
- ten tijde van het verkrijgen van de erfenis woonden partijen in Spanje;
- de verstandhouding tussen de vrouw en de vader van de man was slecht;
- de vader van de man is altijd Spaans gebleven, regelde zijn juridische zaken in Spanje (huwelijk, echtscheiding en testament), zijn kinderen hadden de Spaanse nationaliteit, hoewel hun moeder de Nederlandse nationaliteit had;
- de vader van de man was niet van de Nederlandse wetgeving op de hoogte. Hij had zeker willen voorkomen dat de erfenis tevens aan de vrouw ten goede zou komen.
Wat het subsidiaire verzoek van de vrouw betreft, doet het er volgens de man niet toe waaraan dit bedrag destijds door partijen besteed is en is hij van mening dat hem ter zake de erfenis een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap toekomt van € 88.259,13.
24. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat luidde ten tijde van de huwelijkssluiting, geldt dat goederen die één van de echtgenoten krachtens erfrecht of door middel van gift verkrijgt in de gemeenschap van goederen vallen, met uitzondering van de goederen waarvan bij uiterste wilsbeschikking respectievelijk schenkingsclausule is bepaald dat deze buiten de gemeenschap van goederen vallen. In zijn uitspraak van 17 februari 2017 (HR 17 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:276) heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of en zo ja, in hoeverre een krachtens buitenlands erfrecht zonder uitsluitingsclausule verkregen erfrechtelijke verkrijging in de Nederlandse huwelijksgoederengemeenschap valt. Onderzocht moet worden of sprake is van omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn - gelet op de omstandigheid dat op de erfrechtelijke verkrijging Spaans recht van toepassing is dat op het punt van het huwelijksvermogensrecht anders luidt dan het Nederlandse recht - dat die verkrijging tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoort.
25. Bij het beantwoorden van deze vraag zijn volgens de Hoge Raad de volgende elementen van belang: (i) of de buitenlandse erflater bedacht kon zijn geweest op de toepasselijkheid van Nederlands huwelijksvermogensrecht en de gevolgen daarvan en (ii) of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de buitenlandse erflater niet heeft gewenst dat die zaken door huwelijk zouden komen te vallen in de huwelijksgoederengemeenschap waarin de verkrijger is gehuwd of gaat huwen. Voorts kan van belang zijn (iii) of de echtgenoot die vóór het huwelijk krachtens erfrecht naar buitenlands recht goederen heeft verkregen, redelijkerwijs in staat is geweest door het opmaken van huwelijkse voorwaarden te zorgen dat die goederen overeenkomstig de (veronderstelde) wil van de erflater niet door boedelmenging in een huwelijksgoederengemeenschap vallen.
Op de echtgenoot die zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept, rust de stelplicht en bewijslast van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De enkele omstandigheid dat het op de erfrechtelijke verkrijging toepasselijke buitenlandse recht niet een huwelijksgoederengemeenschap als huwelijksvermogensregime kent of tot uitgangspunt neemt, volstaat in dat verband niet.
26. Vast staat dat de vader van de man is overleden na het sluiten van het huwelijk van partijen en dat de erfrechtelijke verkrijging van de man tijdens het huwelijk van partijen heeft plaatsgevonden. In het onderhavige geval is (anders dan in de in rechtsoverweging 24 genoemde uitspraak van de Hoge Raad) geen sprake van een erfrechtelijke verkrijging vóór het huwelijk. Dat partijen in verband met deze erfrechtelijke verkrijging staande huwelijk hebben overwogen om huwelijkse voorwaarden te maken en dit bewust hebben nagelaten, is noch gesteld noch gebleken.
27. De wetenschap en de bedoeling van de vader van de man zijn voorts aspecten die ingevolge het voormelde arrest van de Hoge Raad in aanmerking moeten worden genomen bij het aanleggen van de toets van de redelijkheid en billijkheid.
28. Vast staat dat de vader van de man vanaf 1965 ruim 30 jaar in Nederland heeft gewoond en gehuwd was met een Nederlandse vrouw, uit welk huwelijk drie kinderen zijn geboren die allen in Nederland zijn opgegroeid en daar zijn gebleven. Verder staat vast dat de vader van de man directeur was van de Nederlandse vestiging van een Spaans transportbedrijf, dat hij in Nederland verzekerd was, daar belastingplichtig was en recht had op een AOW-uitkering. Gelet op het feit dat de vader van de man zijn gehele werkzame leven feitelijk in Nederland heeft gewoond en gewerkt, was hij bekend met of had hij bekend kunnen zijn met het destijds in Nederland geldende huwelijksvermogensregime van gemeenschap van goederen. Het had naar het oordeel van het hof dan ook op zijn weg gelegen om zich in 2000 bij het opstellen van zijn testament in Spanje te laten voorlichten over de gevolgen van dit testament in het licht van het Nederlandse huwelijksvermogensregime. Dit geldt temeer nu in ieder geval een van zijn zonen - namelijk de man - in Nederland en zonder het opmaken van huwelijkse voorwaarden met een Nederlandse vrouw was gehuwd. Het hof acht voorts onvoldoende onderbouwd dat de vader van de man niet bedoeld zou hebben dat de erfrechtelijke verkrijging in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen zou vallen omdat de verstandhouding tussen de vader van de man en de vrouw - zijn schoondochter - slecht zou zijn, zoals de man stelt. Het hof acht de verklaringen die de man heeft overgelegd om de gestelde slechte relatie tussen zijn vader en de vrouw te onderbouwen, niet representatief en doorslaggevend voor de verhouding tussen de vrouw en haar schoonvader, aangezien het merendeel van die verklaringen pas achteraf, namelijk ten tijde van het feitelijke uiteengaan van partijen en de echtscheidingsprocedure is opgemaakt door personen aan die zich aan de zijde van de man bevinden.
Gezien het voorgaande is het hof ten aanzien van de erfrechtelijke verkrijging door de man van oordeel dat de door de man aangedragen omstandigheden onvoldoende zijn om tot de conclusie te komen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de krachtens het Spaanse testament verkregen geldsom inde huwelijksgoederengemeenschap valt. Anders dan de rechtbank heeft bepaald komt de man ter zake dan ook geen vergoedingsrecht toe. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook vernietigen.
29. Het voorgaande brengt met zich dat de grief van de vrouw slaagt. Aan haar subsidiaire verzoek komt het hof niet meer toe.

Peildatum hypothecaire geldleningen en levensverzekering bij Reaal

30. Volgens de man had de rechtbank in het kader van de verdeling van de woningen in Nederland en in Spanje de peildatum voor de omvang van daaraan verbonden hypothecaire geldleningen alsmede voor de aan de lening in Nederland verbonden levensverzekering bij Reaal op de datum 16 juni 2020 moeten bepalen. Dit omdat de man vanaf die datum alle lasten (waaronder de premies van Reaal) van de woning in Nederland heeft gedragen en per maart 2021 ook de lasten van de woning in Spanje. Tot die datum heeft de vrouw nog de lasten van de woning in Spanje betaald uit de huuropbrengsten van die woning, maar daarna heeft zij die huren geïnd en zelf behouden. Als het hof niet meegaat in de verzochte peildatum, wenst de man daarom alsnog de helft van de door hem gemaakte kosten ter zake de woning in Spanje tot aan de datum van verdeling van de vrouw terug te ontvangen. Dit bedrag wordt door hem gesteld op in ieder geval € 3.100,04 nog te vermeerderen met de helft van de kosten tot aan datum van verdeling.
31. De vrouw stelt dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn voormelde verzoek omdat de rechtbank wel degelijk een peildatum (namelijk datum feitelijke verdeling) heeft vastgesteld. Voor zover het hof daarin niet meegaat, betwist de vrouw de stellingen van de man.
32. Het hof begrijpt uit de grief met toelichting van de man in samenhang bezien met zijn petitum op dat punt dat hij om de door hem uiteengezette redenen een bepaalde peildatum wenst voor de bij de verdeling in aanmerking te nemen omvang van de hypothecaire schulden en het saldo van de levensverzekering. Het staat de man vrij in hoger beroep een dergelijk verzoek te doen, zodat hij kan worden ontvangen in dit verzoek.
33. De man heeft ter terechtzitting zijn grief ingetrokken voor zover het de woning in Nederland betreft, zodat het hof daarover niet meer hoeft te beslissen.
34. Voorts hebben beide partijen het hof ter terechtzitting verzocht een beslissing te nemen over de in het kader van de verdeling van de woning in Spanje in aanmerking te nemen peildatum voor de omvang van de aan die woning verbonden hypothecaire geldlening.
35. Het hof zal deze peildatum conform de hoofdregel voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bepalen op de datum van indiening van het verzoekschrift, dus 16 juni 2020. Partijen zijn evenwel ook na die datum nog beiden, ieder voor de helft, gerechtigd tot die woning in Spanje en dienen beiden, ieder voor de helft, de daarmee verbonden schuld uit hypothecaire geldlening te dragen. Indien en voor zover de man na 16 juni 2020 tot aan de datum van toedeling - nu partijen zijn overeengekomen dat de man bij die toedeling de aan deze woning verbonden hypothecaire schuld voor zijn rekening neemt - meer dan de helft van de lasten van de woning in Spanje heeft voldaan, heeft hij voor dat meerdere in beginsel regres op de vrouw. Gelet op dit oordeel, dient het verzoek van de man in zoverre te worden toegewezen.
36. De man heeft daarnaast verzocht te bepalen dat op het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning in Spanje de helft van de door hem gemaakte kosten ter zake die woning tot aan de datum van verdeling in mindering wordt gebracht.
37. Zoals reeds is overwogen, heeft de man voor zover hij meer dan de helft van de lasten van de woning in Spanje heeft voldaan, voor dat meerdere in beginsel regres op de vrouw. Echter, naar het oordeel van het hof bestaat daar in dit geval geen aanleiding toe. De man stelt wel dat hij sinds maart 2021 als enige de lasten van de woning in Spanje heeft gedragen, maar hij heeft zijn gestelde uitgaven van in totaal € 6.200,07 in het geheel niet met bescheiden onderbouwd. De vrouw daarentegen heeft met de overgelegde bankafschriften (productie 11) voldoende onderbouwd dat zij na 16 juni 2020 nog vele bedragen ten behoeve van die woning heeft betaald. Dat de vrouw sinds maart 2021 de huuropbrengsten van de woning in Spanje steeds voor zichzelf heeft behouden, heeft de man in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw evenmin onderbouwd. Voorts volgt uit het door de vrouw overgelegde e-mailbericht van 30 april 2021 (productie 10) dat partijen zijn overeengekomen dat de man per die laatste datum alle kosten van de woning in Spanje voor zijn rekening zal nemen, zodat met ingang van 30 april 2021 in ieder geval geen sprake kan zijn van regres van de man op de vrouw. Gelet op het vorenstaande gaat het hof ervan uit dat de vrouw overeenkomstig haar draagplicht en de tussen partijen gemaakte afspraken heeft bijgedragen aan de kosten van de woning in Spanje. Het hof zal dit verzoek van de man dan ook afwijzen.

Gouden Handdruk Spaarregeling

38. De man stelt dat het saldo van de Gouden Handdruk Spaarregeling uitdrukkelijk is bedoeld als aanvulling op zijn inkomen na 15 januari 2027 - derhalve na de ontbinding van het huwelijk van partijen - als hij in Spanje een camping zal beginnen. De spaarregeling mag ook niet eerder afgekocht, vervreemd of prijsgegeven worden. Gelet hierop is de aanspraak op de uitkering aan de man verknocht en valt deze niet in de huwelijksgoederengemeenschap.
39. Onder verwijzing naar de desbetreffende rechtspraak stelt de vrouw dat het bedrag van
€ 35.000,- dat in 2011 door zijn voormalige werkgever aan de man is uitgekeerd, strekt tot vergoeding van het lagere inkomen dat of de uitkering die de man na beëindiging van zijn dienstverband is gaan ontvangen. De aanspraak betreft een periode gelegen voor de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap en valt derhalve in die gemeenschap. Dat partijen de bedoeling hadden om de uitkering te gebruiken als aanvulling op het inkomen na pensionering maakt dit niet anders.
40. Het hof overweegt als volgt. Naar vaste rechtspraak hangt het antwoord op de vraag of een goed op een bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt - een en ander zoals bedoeld in artikel 1:94 lid 3 (oud) BW - af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Daarbij geldt dat de redelijkheid en billijkheid reeds in deze maatstaf is verdisconteerd door de invloed die wordt toegekend aan de maatschappelijke opvattingen. Indien een uitkering einde dienstbetrekking wordt gedaan in de vorm van een koopsom voor een stamrechtverzekering, leidend tot periodieke uitkeringen, moet onderscheid worden gemaakt tussen de aanspraken die zien op de periode vóór en de aanspraken die zien op de periode ná ontbinding van de huwelijksgemeenschap. De eerste vallen evenals ontvangen loon in de gemeenschap, de laatste vallen daarbuiten.
41. Uit de door de man overgelegde brief van 16 juni 2021 van zijn voormalige werkgever, de gemeente [naam gemeente] (productie 15 bij het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel) blijkt dat de man op 14 juli 2011 een eenmalige ontslagvergoeding ter hoogte van een jaarsalaris is toegekend die op een geblokkeerde bankrekening is gestort ten behoeve van een toekomstig recht op periodieke uitkeringen. Voorts blijkt daaruit dat die toekomstige periodieke uitkeringen kwalificeren als te derven loon en dat er geen sprake is van een Regeling Vervroegde Uittreding.
42. Nu - gelet op bovenstaand schrijven - de eenmalige vergoeding is verkregen als compensatie voor gederfd loon in de periode die ligt voor de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap, ziet het hof geen enkele reden voor het aannemen van verknochtheid en dient de vergoeding in de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap te worden betrokken. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen voor zover daarin is bepaald dat de vrouw bij elke toekomstige uitkering van de ontslagvergoeding, recht heeft op de helft daarvan. Geen van partijen heeft tegen deze wijze van verdeling gegriefd.

Contanten

43. Volgens de man had de vrouw op de peildatum een bedrag in contanten van € 1.500,- onder zich dat alsnog in de verdeling moet worden betrokken. Hij verwijst naar een e-mailbericht van 20 mei 2020 van de advocaat van de vrouw waarin - voor zover hier van belang - staat dat het klopt dat de vrouw geld heeft gespaard van haar inkomsten en een bedrag heeft opgenomen, alsmede dat er nog een bedrag van € 1.500,- resteert dat de vrouw graag wil behouden voor de inrichting van haar toekomstige woning. De advocaat van de vrouw geeft voorts aan dat als de man daarmee niet akkoord gaat, hij derhalve nog een bedrag van € 750,- van de vrouw te vorderen heeft.
44. De vrouw betwist dat zij ten tijde van de peildatum nog kon beschikking over het contante geld. Zij erkent dat zij in het kader van de onderhandelingen eerder bereid was het bedrag te delen. De man heeft echter niet op de e-mail gereageerd zodat de vrouw het geld vóór de peildatum heeft besteed aan allerlei uitgaven.
45. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting is gebleken dat het contante geldbedrag van
€ 1.500,- kort voor de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek nog beschikbaar was. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de vrouw gelegen om nader te onderbouwen dat dit per die peildatum van 16 juni 2020 niet meer het geval was. Nu zij zulks heeft nagelaten en zij ook desgevraagd ter terechtzitting geen afdoende verklaring heeft kunnen geven voor het niet meer aanwezig zijn van de contanten per peildatum, zal het hof voormeld bedrag alsnog in de verdeling betrekken.

Taxatiekosten

46. De man wenst de helft van de door hem betaalde taxatiekosten ad € 247,50 ter zake van de waardebepaling van de woning in Nederland, terug te ontvangen. De vrouw verweert zich daartegen.
47. Het hof overweegt als volgt. De woning in Nederland is op 19 februari 2020 getaxeerd. Op 16 maart 2020 heeft de man een herinneringsnota van het makelaarskantoor ontvangen (zie bijlagen 1 en 2 bij het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek eerste aanleg van de man). Naar het oordeel van het hof heeft de man evenals in eerste aanleg niet onderbouwd dat de nota pas na de peildatum 16 juni 2020 is betaald, zodat het hof aanneemt dat de nota reeds daarvóór met gemeenschapsgelden is voldaan. De man komt ter zake dan ook geen vergoedingsrecht toe. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.

Inzage effectenrekening

48. Volgens de man dient de vrouw alsnog inzage te geven in het verloop van de Effectenrekening bij de ABN AMRO bank ( [bankrekeningnummer 1] ), in ieder geval over een periode van zes maanden voorafgaand aan de indiening van het echtscheidingsverzoek. De vrouw heeft zelf erkend dat zij uit haar inkomsten heeft gespaard om een buffer op te bouwen als zij de man zou verlaten. De man verwijst ter zake naar productie I bijlage 16 van het beroepschrift.
49. De vrouw leidt uit de stellingen van de man af dat hij erkent dat de effectenrekening op de peildatum niet meer aanwezig was, althans dat het saldo nihil was. Wat de man verzoekt is een ‘fishing expedition’. Het is de vrouw ook niet gelukt een buffer op te bouwen. Het overleggen van de gevraagde bankafschriften dient geen enkel doel nu de man geen beroep heeft gedaan op benadeling van de gemeenschap (artikel 1:164 BW).
50. Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de verzochte inzage zou moeten krijgen in het verloop van gemelde effectenrekening. De productie waarnaar de man verwijst - bestaande uit op 2 juni 2020 door de zus van de vrouw naar de man doorgezonden, ongedateerde chatberichten tussen de vrouw en diezelfde zus, alsmede een door die zus aan de man doorgezonden, eveneens ongedateerd e-mailbericht van de vrouw aan haar ouders - acht het hof te algemeen zodat deze niet volstaat als onderbouwing. Daarbij komt dat de vrouw ter terechtzitting heeft aangeboden om de aangiften IB over de jaren 2014 tot en met 2020, waarin de saldi van alle bankrekeningen (waaronder die van de hierna te bespreken rekening bij Centraal Beheer) zijn opgenomen, (nogmaals) aan de man te verstrekken alsmede bankafschriften over de periode tot een jaar voor de peildatum dus tot 16 juni 2019. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw zich aan deze toezegging zal houden.
51. Gelet op het vorenstaande zal het hof het verzoek van de man om inzage in de voormelde effectenrekening afwijzen. Niet gebleken is dat er per peildatum een nog te verdelen saldo op de effectenrekening aanwezig was, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat deze rekening niet in de verdeling wordt betrokken. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.

Verdeling saldo rekening bij Centraal Beheer

52. De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat zij een schuld aan het UWV heeft betaald met het saldo van de rekening bij Centraal Beheer ( [bankrekeningnummer 2] ), zodat het saldo van die rekening op de peildatum nihil was. De man wenst in hoger beroep alsnog verdeling van dat saldo.
53. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn in eerste aanleg overeengekomen dat het saldo op de rekening bij Centraal Beheer wordt toegedeeld aan de vrouw zonder verrekening met de man en dat de vrouw deze rekening voortzet. Voorts zijn partijen overeengekomen dat de vrouw jegens de man verplicht is de schuld aan het UWV ter zake terugbetaling van de WW-uitkering voor haar rekening te nemen zonder verrekening met de man (zie rechtsoverweging. 2.9.44 van de bestreden beschikking). Partijen zijn jegens elkaar aan deze afspraken gebonden. De man kan daar nu niet op terugkomen, zodat zijn grief faalt.

Pensioenen

54. Ter zitting hebben partijen afspraken gemaakt over de pensioenen. In confesso is dat zij over en weer afstand hebben gedaan van het recht op partnerpensioen en op ouderdomspensioen.

Proceskosten

55. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De andersluidende verzoeken van partijen zullen worden afgewezen.
56. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin is bepaald dat de man een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft ter zake van de erfrechtelijke verkrijging tot het bedrag van € 88.259,13 en dat dit bedrag in mindering strekt op de overwaarde van de woningen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het desbetreffende verzoek van de man in eerste aanleg alsnog af;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin het verzoek van de man om verdeling van een bedrag aan contanten van € 1.500,- is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vrouw uit hoofde van de verdeling van het bedrag in contanten van € 1.500,- een bedrag van € 750,- aan de man moet voldoen;
en in aanvulling op de bestreden beschikking:
bepaalt dat de man aan de vrouw een bedrag van € 591,45 dient te voldoen wegens door haar betaalde kosten voor de notariële volmacht ten behoeve van de overdracht van haar onverdeelde aandeel in de woning in Spanje aan de man;
bepaalt de wijze van verdeling van de inboedel van de woning in Spanje aldus dat de vrouw jegens de man gerechtigd is tot de helft van die inboedel;
bepaalt ter zake van de hypothecaire lening met betrekking tot de woning in Spanje dat als peildatum voor de omvang heeft te gelden 16 juni 2020;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, K.M. Braun en L.A.G.M. van der Geld, bijgestaan mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2022.