In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de V.O.F. [X] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van naheffingsaanslagen die zijn opgelegd aan een vennootschap onder firma (VOF) die inmiddels was ontbonden. De VOF had van 1 juli 2009 tot 2 november 2011 een onderneming gedreven, maar na de sluiting van de bedrijfsactiviteiten op 2 november 2011 was de VOF opgeheven per 4 januari 2012. De naheffingsaanslagen waren opgelegd voor de periode van 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 en betroffen zowel omzetbelasting als loonheffingen. De VOF had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, maar de Inspecteur verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk omdat ze niet tijdig waren ingediend.
Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de naheffingsaanslagen rechtsgeldig waren bekendgemaakt aan de VOF door toezending aan het adres van een van de voormalige vennoten. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat bekendmaking van belastingaanslagen aan een niet meer bestaande vennootschap onder firma mogelijk is door toezending aan een voormalige vennoot. De Hoge Raad benadrukte dat een vennootschap onder firma die is ontbonden, nog steeds bestaat voor de vereffening van het vennootschappelijke vermogen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft ook bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën de kosten van het geding in cassatie moet vergoeden aan de belanghebbende, evenals het griffierecht. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van belastingaanslagen aan ontbonden vennootschappen en de verantwoordelijkheden van voormalige vennoten in dergelijke situaties.